Ik kijk uit over de weidsheid van de Dwingelose heide. Niet al te ver weg weet ik een kraanvogel die op haar nest zit. Er alarmeert een kleine Plevier die nu vast jongen heeft. Grasmussen zingen, en iets verderop judeloot een wielewaal. Wat een rijkdom zou je zeggen, maar ondertussen mis is wel de boomvalken die hier nu boven de hei behoren te vliegen op zoek naar libellen. Sinds we in 2007 met dit onderzoek begonnen zijn het er steeds minder geworden. En nu ik zit te mijmeren over hoe dingen zijn veranderd, mis ik opeens het massieve koor van veldleeuweriken boven de heide. Nog niet zo lang geleden was dat alom aanwezig, maar na het boerenland verdwijnen ze hier ook. Hoeveel kraanvogels compenseren het gebrek aan boomvalken? Hoeveel slangenarenden de stilte veroorzaakt door het afnemen van veldleeuwerik en wulp? Soms kan je denken dat het heel goed gaat met de natuur, want als kind had ik niet durven dromen van kraanvogel, oehoe, slangenarend of bijeneter. Maar ik kon zelfs niet dromen van een wereld zonder veldleeuwerik of zomertortel, want die waren nog volop aanwezig.
Die mijmering komt voort omdat ik even tijd heb. Ik zit te wachten op of de vliegenvangers de camera die ik in een paar nestkasten heb geinstalleerd wel accepteren. Voor sommige paren lijkt het geen probleem, terwijl anderen weigeren om te voeren als ik meekijk door die lens. Gelukkig weet ik dat, en heb ik snel genoeg door dat het bij een paar niet gaat werken. Als ik dan de camera weer weghaal dan gaan ze gewoon weer door alsof er niets aan de hand is geweest. Of om heel eerlijk te zijn: dat hoop ik maar, want ik heb dat nooit echt getest.
Vaak ben ik blij om aan vliegenvangers te werken en niet (meer) aan koolmezen. Die mezen vind ik vaak ingewikkelder, die laten minder toe. Vangen van ouders is vaak lastiger, duurt ook langer. En eigenlijk dacht ik ook dat de mezen minder trek in die camera’s hadden. Dit jaar vraag ik me dat wat af. Alle vier de mezennesten waar ik met een camera heb gewerkt deden heel braaf mee. Maar de tweede vliegenvanger waarbij ik het probeerde wilde al niet. Maar vandaag twee goede sessies. Ze eten nog wel aardig wat rupsen, maar vooral ook heel veel poppen van eikenbladrollers. Ik vermoed dat het snel bergafwaarts gaat met de rupsen in het dieet dit jaar, en benieuwd wat daarvoor in de plaats gaat komen.
Dat voedsel lijkt altijd weer de sleutel om te begrijpen waarom de ene soort het goed doet, en de andere het juist slecht. Hebben de boomvalken te lijden van de afgenomen hoeveelheid libellen? Of zelfs van de enorme afname aan veldleeuweriken? Toch weet ik nog steeds niet goed hoe beperkend dat voedsel nu voor insectivore zangvogels in de jongenfase is. En daarom meet ik weer voor het 18e jaar op rij wat ze aan hun jongen brengen.