Laat ik gelijk beginnen met twee positieve berichten: de man die ik eergisteren dood waande, en uiteindelijk toch wegvloog, heeft het overleefd. Daar moet ik aan toevoegen: hoogstwaarschijnlijk. Bij dezelfde nestkast zit een man te zingen die er hetzelfde uitziet: bijzonder bruin, en zonder ring. Kan bijna niet anders dan dezelfde te zijn. Andere vliegenvangeronderzoekers die vooral geinteresseerd waren in paarvorming, vingen mannen vaak direct bij aankomst om ze individueel te merken. Het voordeel is dat je dan zeker het individu kent, het nadeel is echter dat je daarmee ook dat paarvormingsproces kan beinvloeden. Of de plek waar ze zich vestigen, omdat ze dan in mijn ervaring vaak naar een andere nestkast verkassen. Wij kiezen er dus voor om dat niet te doen, maar wel met het risico van iets meer ruis, omdat je soms mannen kan verwisselen. Ik geloof dat het in de praktijk geen groot risico is wanneer je maar vaak genoeg je rondjes door het bos loopt.
Het andere goede nieuws is dat het sperwerslachtoffer van gisteren niet de eileggende vrouw was, maar waarschijnlijk toch een man. In die nestkast is er zonder onderbreking verder gelegd, en mijn redenatie dat eileggende vrouwen in groter gevaar verkeren is daarmee misschien wat gelogenstraft. Wat overigens vaak wel opvalt is dat eileggende vliegenvangervrouwen zeer regelmatig in de nestkast verblijven, zonder direct op die eieren te broeden. Is dit een veilige vlek als je kwetsbaar bent, willen ze voorkomen dat mezen de nestkast innemen, of is het zelfs een verdediging tegen mogelijk nestparasitisme door andere vliegenvangervrouwen? Heel af en toe hebben we wel eens gevonden dat op dezelfde dag twee eieren in een vliegenvangernest werden gelegd. Dan moet er dus een andere vrouw een eitje bij hebben gelegd, als een soort koekoek. Misschien is dit wel zo zeldzaam juist omdat die vrouwen zo vaak op hun nest zitten.
Vandaag is er ook weer een nieuwe fase van het veldseizoen ingegaan: het vangen van vrouwen die op de eieren zitten te broeden. We wachten hier altijd mee tot wanneer ze een dag of zes al op een volledig legsel zitten, om mogelijke verlating door onze ingreep te voorkomen. Dat werkt goed, want we vinden vrijwel nooit dat na dat vangen een legsel verlaten wordt. Vandaag stonden drie vrouwen op het programma. De eerste was op 11 april aangekomen, en startte op 23 april met leggen. Zij droeg een ring, die we vorig jaar in precies dezelfde nestkast hadden aangelegd. Toen broedde zij voor het eerst in onze nestkasten, en zij keerde terug naar dezelfde plek als vorig jaar. Vorig jaar arriveerde ze pas op 23 april en begon op 3 mei te leggen. De tweede vrouw die ik wilde vangen hoorde mij aankomen, en verliet de nestkast voordat ik daar was. Na een uurtje nog eens gecheckt en toen was ze wel thuis. Ook zij was geringd, en één van de kenmerken die we opschrijven is de leeftijd van iedere vogel. Of eigenlijk kan je alleen zien aan de vorm en slijtage van de veren of een individu vorig jaar is geboren (en dus één jaar oud is), of ouder. Bij deze vogel twijfel ik, en het is maar een subtiel kenmerk. Het stomme is dat ik me teveel laat leiden doordat ik weet dat jonge vogels vaak wat later arriveren: daardoor laat ik mijn twijfel doorslaan naar een ouderejaars. Wanneer ik thuisgekomen het ringnummer invoer blijkt het toch een eerstejaars vrouw te zijn. Vorig jaar op 27 mei geboren op het Aekingerzand, op zo’n 16 kilometer vanaf waar ze dit jaar broedt. Interessante gevallen die over zulke afstanden verhuizen, hoewel we door ons ringwerk veel langere afstanden hebben gevonden. Zo krijgen we de komende weken weer allemaal individuele verhalen. Soms is het einde van een mooie velddag daarom het meest spannende, want met het invoeren van de gegevens krijgen we direct de geschiedenis van de geringde vogels voorgeschoteld. Na al die jaren vind ik dat nog steeds een prettige afsluiting van een dag.