Vol verwachting naar het bos vandaag, want we hadden onszelf beloofd dat de zuidelijke stroming nu toch de grote aantallen vrouwen zouden gaan brengen. Het was duidelijk veel warmer, aangenaam opeens, en de vliegenvangermannen zongen de longen uit hun lijf. Die geloofden ook dat het nu wel moest gebeuren, na ruim drie weken zingen zonder dat die vrouwen kwamen. Ik moet zeggen dat het me danig tegenviel. Sinds gisteren lijken er maar twee vrouwen bij te zijn gekomen, en nog steeds heeft maar zo’n 40% van de mannen een vrouw. Interessant is dat in de terreinen die Richard bekijkt er wel veel nieuwe aankomst was. Zijn we niet heel erg gewend dat dit zo tussen gebieden verschilt, en ik hoop morgen dan maar op meer.
Sommige van de gelukkige mannen die nu al een tijdje een vrouw hebben, vinden dat blijkbaar niet genoeg en gaan enkele nestkasten verderop weer zitten zingen. Als je de oudere literatuur over bonte vliegenvangers leest dan gaat een groot deel over veelwijverij, en die artikelen beschrijven hoe mannen nadat ze gepaard zijn, nieuw aangekomen vrouwen proberen te bedonderen. Ze doen alsof ze ongepaard zijn, waardoor vrouwtjes soms per ongeluk met een al gepaarde man in zee gaan. Voor zo’n tweede vrouw is dit niet prettig, want zij krijgt bij het opvoeden van de jongen beduidend minder hulp van die man, en moet dus zelf veel harder werken. Gemiddeld levert dit ook minder jongen op, dus vrouwen moeten eigenlijk kieskeurig zijn. Maar door de haast van het rapvorderende voorjaar, en die mannen die hun ware aard verhullen is een ongelukje snel gemaakt.
Onderzoekers vonden dit lang een spannend onderwerp, vooral omdat er een duidelijk conflict was tussen mannen en vrouwen over het beste paargedrag. Ook voor mij was dit ooit een reden om beter naar bonte vliegenvangers te gaan kijken. En nu zie ik het weer wat gebeuren: mannen die al een vrouw hebben beginnen wat verderop weer te zingen. Anders dan ik altijd dacht, zijn het niet altijd mannen waarvan de vrouw al aan de leg is. Sommigen hebben wel een volledig nest, maar nog geen eieren, en toch proberen ze nu al of het ze lukt een tweede vrouw te versieren. Het maakt ons werk nog wat ingewikkelder, want opeens zie je mannen ergens nieuw opduiken. Gelukkig kennen we de meeste mannen zo goed aan hun ringen en kleedkenmerken dat wij het doorhebben.
Anders dan al die stukken over veelwijverij doen geloven, is het fenomeen bij ons betrekkelijk zeldzaam. De afgelopen jaren hadden we vaak slechts enkele mannen die twee vrouwen hadden: vorig jaar waren het er drie, in 2022 ook drie, in 2021 wel tien, maar in 2020 slechts twee. Ik vraag me af of het vroeger algemener was, omdat toen het broedseizoen niet alleen later, maar vaak ook gespreider was. Want als je voldoende spreiding hebt in aankomst van vrouwen, hebben mannen meer mogelijkheid twee vrouwen aan de haak te slaan. Dit jaar zou weer eens zo’n jaar kunnen zijn, want er is erg veel spreiding in aankomst, en terwijl de eerste vrouwen nu bijna al beginnen te broeden, moet een vrij groot deel nog arriveren. Dus als ik iets zou moeten voorspellen is dat we dit jaar meer mannen met twee vrouwen krijgen dan gebruikelijk.
En dan nog even iets over roodborsttapuiten waarover ik al eerder schreef. Terwijl de bonte vliegenvangers nog geeneens aan het broeden zijn, zag ik vandaag al de eerste uitgevlogen jonge roodborsttapuit. Die eieren moeten al eind maart gelegd zijn, en ondanks de koude aprilmaand is het de ouders toch gelukt om succesvol een nest groot te brengen. Of althans, minstens één jong. Benieuwd wanneer die ouders al weer aan een tweede broedsel gaan denken, en daarna mogelijk nog wel een derde. Blij dat ik niet echt onderzoek doe aan roodborsttapuiten, want die gaan rustig door tot in augustus. Veldwerk is bijzonder mooi om te doen, maar het kan ook te gek worden.