Gelukkig waren de omstandigheden vanochtend iets beter dan de afgelopen twee dagen. Het was een groot deel van de ochtend droog, wat fijn is voor de vliegenvangers, maar zeker ook voor ons als waarnemers. Je hebt ook wat meer het gevoel van controle; dat je kan zien welke vliegenvangers nu al zijn aangekomen.
Toch moet je voor dit werk met onzekerheid om kunnen gaan. Je weet immers nooit welk deel van de aanwezige vliegenvangers je ziet, en vooral ook wie je allemaal mist, terwijl ze er wel zijn. Bedenk daarbij dat je door dat grote bos loopt, met daarin die kleine vogels die werkelijk overal kunnen zitten. Als ze hoog in de bomen zitten en hun snavel houden is het onbegonnen werk. Het lijkt naief om te denken dat door puur waarnemen, we een goede schatting kunnen geven op welke datum ieder individu in het gebied arriveert. Toch valt dat behoorlijk mee. De twee mannen die ik afgelopen woensdag zag, vind ik beide weer terug. Man rechts-blauw op precies dezelfde plek. Man links-aluminium zit er niet meer naast, maar is 400 meter naar het oosten opgeschoven. Waarom ik denk dat hij het is? Hij heeft precies dezelfde kenmerken: die ring links, maar ook is hij heel bruin, heeft maar kleine kopvlekjes, niet heel veel wit op de vleugel en een wat bruine zweem op de flanken. Het betekent vooral goed kijken en opschrijven hoe iedere man er uitziet, en dan een beetje puzzelen. Er is natuurlijk onzekerheid, omdat er wel meer mannen zijn met deze kenmerken, maar die heb ik dit jaar nog niet zien rondvliegen. Met elke ronde waarnemingen krijg je wat meer zekerheid, en wanneer we zo’n vogel uiteindelijk vangen en zijn ring aflezen dan is de onzekerheid min of meer opgelost. Dan kan je natuurlijk nog zeggen dat die schatting van aankomstdatum nooit echt zeker is met die wat onzekere veldwaarnemingen, en ook niet met absolute zekerheid aan dat ringnummer gekoppeld kan worden. Gelukkig weten we uit eerdere jaren dat deze methode goed werkt: onze veldmetingen kwamen zeer goed overeen met meer directe metingen aan vliegenvangers die we met dataloggertjes hadden uitgerust.
Vandaag zijn er al meer vliegenvangermannen bijgekomen. Ik zie een donkere man met links rood. Hij zit eerst bij nestkast 725, en anderhalf uur later vind ik hem 400 meter westelijker, waar hij zit te bakkeleien met een (ook nieuwe) ongeringde man. In dit ene studiegebiedje dus al vier mannen op 5 april, wat zo’n 10% van het verwachte aantal is. Dat is echt extreem veel voor deze tijd van het jaar. Alleen in 2017 hadden we een vergelijkbare situatie. En bijvoorbeeld twee jaar terug zagen we de eerste man pas op 11 april. Benieuwd of morgen met die zuidelijke stroming opeens heel veel meer mannen aankomen.
Het grappige van deze tijd is dat je gemakkelijk kunt speculeren over de identiteit van de mannen. Zolang je immers niet zeker weet wat die is, kan je op basis van waarmeningen van vorige jaren van mannen met dezelfde kenmerken op dezelfde plek allerlei verhalen bedenken. Zo speculeerde ik eergisteren dat ik man met links aluminium en ringnummer BG.72734 bij nestkast 713 had gezien, waar hij de afgelopen drie jaar had gebroed (of net daarnaast). Geen vreemd idee op dat moment, maar nu zit waarschijnlijk dezelfde man opeens 400 meter verderop. Maar ik geef mijn speculatie nog niet op, want deze man lijkt opeens verhuisd te zijn naar de plek waar hij vier jaar terug is geboren. Dat klinkt bijna te mooi voor woorden, dat vliegenvangers dat voor elkaar krijgen, maar in het verleden hebben we dit vaker gezien gebeuren. Hij zou dit jaar zomaar in zijn ouderlijke nestkast kunnen broeden. Mooie gedachte, en gelukkig hoeft het niet bij speculatie te blijven, maar kunnen we uiteindelijk echte zekerheid aan die waarnemingen geven. Een beetje onzekerheid is leuk om mee te spelen, je moet er als waarnemer mee om kunnen gaan, maar uiteindelijk willen we het graag echt zeker weten. Nog even geduld, en ik kom hier vast op terug.