2021

Bonte Vliegenvangers in Drenthe 2021

Bonte vliegenvangers zijn trekvogels. Zij vertellen ons het verhaal hoe een vogelsoort die in Afrika overwintert en in Nederland broedt zich weet aan te passen aan klimaatsverandering. Of daar juist problemen mee heeft. Ons onderzoek vanuit de Rijksuniversiteit Groningen doen we in ZW-Drenthe, maar ook in Ivoorkust. Hieronder beschrijven Christiaan Both en Richard Ubels bijna dagelijks hun waarnemingen uit het veld, en wat dit ons leert over het aanpassingsvermogen van een vogeltje van slechts 12 gram. Dit jaar is alweer het 15e seizoen, en alleen door zo op lange termijn te meten, kunnen we de effecten van klimaatverandering leren begrijpen.

5 juni: de regen uitzitten

Ik ben voor niets vroeg opgestaan. Ze hadden de regen wel voorspeld, maar mijn biologische wekker staat gewoon om half 6. Het duurt altijd even voordat die weer een sociaal-wenselijk ritme aanneemt. Ik kan het bos wel in, maar daar wordt niemand blij van. De vliegenvangers niet, want als je moet vangen en je hebt natte handen is het maar vervelend voor de vogels. En ik ook niet. Gelukkig kan ik via de webcam kijken hoe dat paar hun jongen voeren.

Hoewel de jongen nu zes dagen oud zijn, zit de vrouw veel op het nest. Die schuilt natuurlijk ook voor de regen. Zij ziet er droog uit, terwijl aan haar man te zien is dat het regent. Hij komt vaak voeren. Ook nu is het vaak nog dat hij haar het voedsel toestopt, en dat zij vervolgens de jongen voert. Smek-smek-smek zegt ze om de jongen aan te geven dat er gegeten kan worden. Soms gaat ze wat verzitten zodat de man zelf een snavel kan vullen met een lekkere prooi.

Er is nu veel voedsel in het bos: rupsen in overvloed. Dat betekent vast dat de man nu even voldoende voedsel kan aanslepen, en de vrouw de jongen warm houdt. Hoewel dit een heel traditionele rolverdeling lijkt, heeft het ook een biologische oorzaak. Vrouwen hebben een broedvlek, en die warme goed-doorbloede buik is veel beter om die jongen warm te houden. En zij zit lekker binnen, net als ik op dit moment.

3 juni: Fingerspitzengefühl

In een arrogante bui bestempel ik dit als het ultieme fingerspitzengefühl van een veldbioloog. Maar je kan het ook gewoon puur geluk noemen. Hoe je ook noemt: ik heb vandaag op miraculeuze manier twee vliegenvangers met dataloggers teruggevangen. Die loggertjes zijn zo klein dat je de vogel wel heel goed moet zien om te constateren dat ze er één bij zich dragen. Van deze vogels wist ik het niet. Beiden waren mannen, die zelfs zo relatief laat in het seizoen nog zitten te zingen.

De eerste is een ongepaarde man. Schuw ook, die zich steeds slecht liet zien, en waar ik al een paar vergeefse vangpogingen aan had gewaagd. Ik moest in dit stuk bos zijn voor andere nesten, en hoewel de bewuste vogel niet meer zit te zingen, plaats ik toch maar een valletje in de nestkast waarbij ik hem gisteren nog hoorde. En zowaar: als ik na een half uur terugkom zit hij er in. Een toevalstreffer, maar wel een heel profijtelijke. Wanneer we die logger uitlezen, kunnen we op basis van allerlei berekeningen uitvinden hoe hij naar Afrika is gevlogen, waar hij heeft overwinterd en hoe hij is teruggekeerd.

De tweede man zat te zingen bij een nestkast waar de specht had toegeslagen. Nest over de kop, maar gelukkig kon ik de man daar ook vangen, want die begon weer te zingen na dat drama. Dat was nu vier dagen geleden, en na het vangen was het relatief stil. Nu zingt er dus weer een man. Niet luidruchtig, maar enigszins ingetogen. Op basis van de ringen en het verenkleed zie ik dat het niet de oorspronkelijk man was. Dus toch maar een vangpoging. En weer succes, want ook deze man brengt zijn datalogger terug naar het broedgebied. Ik vermoed dat hij wel eens een nest kan hebben met jongen, zo’n 200 meter verderop. Zelfde kenmerken als deze man. Als dat zo is dan vang ik hem vast over een paar dagen wanneer zijn jongen 7 dagen oud zijn. Zo niet, dan is de vraag waar bij de hele tijd heeft uitgehangen en waarom hij zo laat het gebied in komt. Hopelijk laten de gegevens op de logger daar iets over zien.

Het mooie van dat loggerwerk is dat we dit nu al voor het 8e opeenvolgende jaar doen. We beginnen dus ook een beeld te krijgen van jaarlijkse variatie in trek en overwintering. En we loggeren alleen vogels die lokaal geboren zijn, en waarvan we dus weten op welke datum en welk jaar ze zijn geboren. Daarmee kunnen we kijken of bijvoorbeeld geboortedatum effect heeft op wanneer je trekt. En of oudere vogels beter trekken dan jonge vogels. Dit is voorlopig even het laatste jaar dat we dit doen. Geldgebrek om loggers te kopen speelt een rol, maar we hebben het misschien nu wel lang genoeg gedaan. Voor de vogels is het natuurlijk ook een beetje een handicap, hoe klein en licht die loggers ook zijn. Volgend jaar dus geen euforisch gevoel bij het terugvangen van een loggervogel. Dat zal ik missen, zeker omdat ik mezelf dan niet meer onterecht kan prijzen voor mijn ecologische fingerspitzengefühl.

30 mei: vliegenvangerverdriet

Soms kijk ik naar vliegenvangers als machientjes, die zich met bepaalde input op een bepaalde manier gedragen. Dat klinkt wat oneerbiedig, maar het zijn dan wel wonderbaarlijk geavanceerde machientjes, die meer kunnen dan welke menselijke machine ook. Zij kunnen zichzelf immers voortplanten, kunnen niet alleen reageren op de buitenwereld die ze aantreffen, maar in de loop van de tijd zich ook aanpassen wanneer die wereld om hen heen verandert. Zo ver zijn we als mensen nog niet.

De reden dat ik ze soms als machientjes zie is dat het zo moeilijk is om de emotie te zien. Ik kan niet zien of ze blij zijn om in het voorjaar weer in het mooie bos hier aan te komen. Of ze in Afrika al heimwee hadden naar dit broedgebied (en nu weer naar Afrika). Of ze echt verliefd worden op de partner waarmee ze broeden (die ruilen ze tussen jaren gemakkelijk in voor iemand anders). En of ze echt van hun jongen houden.

Vandaag dacht ik een glimp van emotie te zien. Ik kwam bij nestkast 657, vooral om te kijken of de specht daar nog niet had toegeslagen, en om de kast wat beter te beschermen tegen de roverspecht. De jongen zijn vier dagen geleden uitgekomen, en bij benadering vliegt de vrouw de nestkast uit. In de nestkast tref ik een klein drama aan: alle jongen zijn dood, en dat zijn ze al zeker twee dagen. Ik twijfel wat aan mezelf of ik werkelijk die vrouw zag, of dat het een man was die bij de nestkast probeert een nieuwe vrouw te verkrijgen. Met een valletje in de nestkast vang ik binnen de kortste keren inderdaad de moeder van deze jongen, waarvan ik 13 dagen eerder al de ring had afgelezen. Ik wil graag geloven dat dit een teken is van de emotionele band die de moeder met haar jongen voelt, en dat ze moeilijk afstand kan nemen van haar dode kroost. Niks machientjes, maar leven dat vast ook bepaalde emoties heeft. Het is alleen jammer dat het zo moeilijk is om dat goed waar te nemen. Of moet ik daar gewoon beter naar kijken?

Terwijl ik dit schrijf zie ik dat de vliegenvanger op de webcam net jongen heeft. De vrouw staat er misschien wel liefdevol naar te kijken en lijkt even met ze te praten. Welkom kinders op deze mooie wereld. Haar man komt zeer regelmatig met kleine prooien die hij overgeeft aan haar. En zij stopt ze zorgzaam in die kleine bekjes.

27 mei: De specicist

Ik moet iets bekennen: ik ben een specicist. Al ruim 25 jaar geleden ben ik er eens voor uitgemaakt. Het was tijdens een verplichte cursus proefdierkunde dat we college kregen van een dierenbeschermer, om ons te vertellen over dierenrechten, en de problemen van dierproeven. Als ecoloog was ik vreemde eend in de bijt van medisch biologen, farmacologen, fysiologen, die allemaal door dezelfde cursus werden gewrongen. Ook voor relatief milde (veld)experimenten moet je zo’n papiertje halen. In de discussie over wat moreel wel, en vooral niet kon, waagde ik het om op te merken dat je voor bepaalde medische doeleinden die veel mensenlevens konden redden toch wel dierproeven kon doen. Tegen het zere been: je had racisten, sexisten en in hetzelfde rijtje stonden de specicisten. Het was geen compliment dat ik me als specicist gedroeg.

Vandaag heb ik me in het bos weer als specicist laten kennen. Eén van onze studiegebieden wordt geteisterd door een ware terror-specht, die heeft begrepen dat die groene hokjes een soort snoepautomaat zijn. Even hakken aan de zijkant en de lekkere eieren of jongen liggen voor het grijpen. Het is nu voor het vierde jaar op rij, en naast dat het een wat dure specht is, maakte ik me weinig zorgen, want de specht liet om onduidelijke redenen de vliegenvangernesten links liggen. Ik denk dan dat zo’n specht ook wel specicist genoemd mag worden, maar helaas valt dat specicisme van die specht dit jaar wat tegen. Nadat bijna de helft van de mezenbroedsels al is uitgemoord, heeft de specht de afgelopen dagen ook vier vliegenvangernesten te grazen genomen. Dat is natuurlijk echt tegen mijn zere been. Misschien geeneens omdat ik in het algemeen zo veel meer waarde hecht aan vliegenvangers dan aan mezen, maar in dit bijzondere geval is dat anders. Geheel eigen belang is het, maar we hebben dit jaar al weer zoveel uren geïnvesteerd in die vliegenvangers, dat het echt zonde is wanneer die specht zich er zomaar aan vergrijpt. Natuurlijk moet die specht ook eten, maar hou toch ook een beetje rekening met ons onderzoek!

Ik hoop een effectieve bescherming te hebben bedacht tegen de specht. Plastic hoeken aan de onderkanten van de kasten, zodat z/hij daar niet toe kan slaan. Het erge komt nu: ik heb alleen mijn vliegenvangernesten zo beschermd, en de mezennesten zijn dus nog overgeleverd aan de specht. Sorry mezen, het is niet uit een wreed soort specicisme dat ik jullie niet bescherm, maar vooral uit een groot tijdsgebrek. Ik vrees dat die mezen dat excuus niet erg waarderen. Maar de specht vast wel.

29 mei: Van de regen in een heel andere regen

Gelukkig, eindelijk komt er een einde aan die regenachtige periode. Als veldwerker kan ik het niet echt waarderen, maar voor veel mezenbroedsels is het fataal geweest. Je kan zeggen dat die mezen het dit jaar niet goed hadden ingeschat, maar als mensen kunnen we ook het weer over vier weken niet voorspellen. Wanneer die mezen hun eieren gaan leggen dan moeten ze dat zo timen dat die drie weken later uitkomen op het moment dat de rupsen zouden pieken. En dat hangt weer af van de temperatuur in de tussenliggende periode. Rupsen laat dit jaar, en veel regen in de vroege nestjongenfase. Slechte combinatie die dus voor een ware slachting heeft gezorgd.

Nu is de regen gelukkig voorbij. Maar als je door het bos loopt op een windstil moment, dan klinkt er een zacht getik op de bladeren dat toch weer aan regen doet denken. Dit zijn de rupsenpoepjes die vanuit de boomkronen naar beneden vallen. Alleen als er veel rupsen zijn dan kan je dit horen, dus dat is goed nieuws voor de vliegenvangers die nu massaal uit het ei komen. Die zijn dit jaar weer eens supergoed getimed. Misschien wel beter dan ze dat ooit geweest zijn in de afgelopen 40 jaar.

Die rupsenpoep is voor ons een mooi middel om te meten hoeveel rupsen er zijn en wanneer ze pieken. Met netjes onder bomen vangen we die poep op, en door regelmatig die netjes te legen en de poep te wegen, weten we dus hoe goed de verschillende vogelsoorten gesynchroniseerd zijn met de rupsen. Ieder jaar weer, nu voor het vijftiende jaar. Steeds dezelfde bomen waaronder we het meten, dus best we gestandaardiseerd. Maar ik heb wel in de stress gezeten door die regen, want onze methode is daar slecht tegen bestand. Die regen lost de poepjes deels op, en de boel raakt versmeerd in zo’n keutelnet. Zo kan een heel voorjaar rupsenmetingen naar de kloten gaan. Gelukkig lijkt de regen net op tijd gestopt zijn, want ik vermoed dat de rupsenpiek nog moet gaan komen. Met dit mooie weer krijg je schone poepmonsters, die ik met plezier verzamel. Heel anders dan al die toeristen die overal hun sporen met WC-papier in het bos acherlaten.

25 mei: een geluk bij een ongeluk

Door het koude voorjaar zijn de vliegenvangers dit jaar erg laat. Op dit moment zijn er nog maar twintig nesten met jongen, en dat is maar goed ook want vandaag was het bar en boos in het bos, werkelijk de hele dag regen en gisteren was niet veel beter. Daar sta je dan met je planning voor de dag, het vangen van vogels kan je wel vergeten, ze hebben het al zwaar genoeg en een vogel hanteren met natte handen gaat niet. Nestkasten controleren gaat nog net maar daar word je ook niet vrolijk van. Wanneer de nestkast op hoofdhoogte hangt, is de neus meestal het eerste zintuig die de ellende daarbinnen opmerkt. De mezen waren wat vroeger en de meeste hebben nu wel jongen, of hadden in sommige gevallen. Nesten waar een paar jongen dood zijn, ruik je het best en die waren er vandaag heel wat. Als jongen al luidkeels beginnen te piepen als er een takje onder je voet knapt bij het naderen van de nestkast, hebben ze honger. Tevreden jongen doen dat niet, die houden zich stil want je zou een marter nog eens op een idee kunnen brengen. De mezenouders zijn over het algemeen kleddernat en proberen hun jongen warm te houden maar dat is lastig als je nat bent. Andere nesten lijken het prima te doen, warme tevreden jongen zie je daar. Hoe doen die ouders dat wel? Wordt hier het kaf van het koren gescheiden?

Die late vliegenvanger-vrouwen hebben het nu zo gek nog niet, ze zitten lekker droog op de eieren en laten zich voeren door hun man, dat zagen we vandaag ook op de webcam.

Vandaag waren de eerste twee nesten zeven dagen oud, de jongen krijgen dan een ring waarna ze een individu zijn voor ons. Ze wogen bijna een gram minder dan de gemiddelde vliegenvanger van een week, die tegen de twaalf gram weegt. Volgende week wordt het warmer, wie dan geboren wordt, heeft misschien meer geluk. Vroeg zijn is niet altijd goed.

21 mei: meer dan een verzameling bomen.

Het bos is meer dan een willekeurige verzameling bomen. Het is een web van interacties tussen duizenden verschillende soorten. Of misschien meer een woud van interacties. Onze vliegenvangers maken maar een klein deel uit van dat woud, en het duizelt me vaak als ik bedenk wat ik allemaal niet weet. Al die interacties die belangrijk zijn om dat woud te begrijpen. En ik kan wel denken dat ik de interacties begrijp waarin onze vliegenvangers betrokken zijn, maar dat getuigd van een zekere naïviteit.

Vandaag speelde een jonge zwarte specht verstoppertje met haar moeder. Beide aan een kant van dezelfde boom, om het hoekje glurend. Totdat moeder er vandoor flapte, op zoek naar voedsel voor haar grote puber. Die spechten broeden in tegenstelling tot veel andere soorten dus wel vroeg dit jaar. Als er nu uitgevlogen jongen zijn moeten de eieren begin april zijn gelegd. Insecten in het hout zijn vast veel minder gevoelig voor temperatuur, dus die spechten kunnen misschien ook wel hun kostje vroeg in dit koude voorjaar bij elkaar scharrelen. Wat zouden de interacties zijn tussen zwarte spechten en vliegenvangers? Is er meer dan af en toe een oud spechtenhol dat door vliegenvangers wordt gebruikt?

De vroegste boomklevernesten hebben nu ook al grote jongen. Die legden al op 8 april hun eerste eieren, en ik vermoede dat ze dit jaar wel eens te vroeg zouden kunnen zijn. Jongen uit het ei, maar helaas onvoldoende voedsel. Het nest met zes boomkleverjongen dat vrijwel op uitvliegen stond zag er echter goed uit. Waar doen die beesten het op? Ik ben helaas zo stom geweest om even geen buisjes met alcohol op zak te hebben. De waardevolle poepjes in het nest zullen nu door de ouders verwijderd worden, zonder dat ze dienst kunnen doen als dieetarchief. Ik wil graag weten hoe die verschillende soorten vogels het aanwezige voedsel verdelen. Ecologische theorie voorspelt dat ze verschillende diëten moeten hebben, want anders zou de één de ander moeten wegconcurreren. Maar is dat zo gedurende het gehele jaar, of feesten heel veel vogels op de rupsenbonanza van het voorjaar? Maar wat eten ze daarvoor dan? En nadat die bonanza is verdwenen? Stukje bij beetje lossen we steeds stukjes van die puzzel op, om dat woud van interacties te ontrafelen.

19 mei: dure specht

Gelukkig voorspelt de buienradar over het algemeen meer regen dan er werkelijk valt, want anders was ik vandaag doorweekt geweest. Helaas maakt de regen het verzamelen van rupsenkeutels er niet gemakkelijker op. Die keutels zijn voor ons de manier om te bepalen wanneer de rupsen pieken, en ook hoe hoog die piek is. Ik heb nog maar twee keutelnetjes geplaatst, want de andere eiken komen nu pas goed in blad. Ik verwacht niet dat de piek er al snel aankomt, dus ik denk nog even te kunnen wachten met de andere netten. In warme voorjaren kan die rupsenpiek al op 5 mei vallen. In het koudste jaar in onze 15 jarige reeks was de piek pas op 2 juni (2013). Het zou me niet verbazen als we dat record dit jaar ook gaan breken.

Veel van de mezeneieren komen de laatste dagen uit. Het kan zo maar zijn dat die mezen dit jaar gewoon te vroeg zijn om goed van de rupsen te profiteren. Met de kleine rupsjes van dit moment moeten mezenouders als gekken op en neer vliegen om de jongen van voldoende voedsel te voorzien. Ze lijken wel wat te hebben vertraagd tijdens het broeden, want de eieren komen vaak een aantal dagen later uit dan we verwachten op basis van een normale broedduur van 14 dagen. Het nadeel van dit uitstellen is wel dat eieren vaak wat slechter uitkomen. Er zijn nu zelfs mezenbroedsels waar maar één of twee van de negen eieren zijn uitgekomen. Je zou zeggen dat die paar jongen het dan goed hebben, want ze hoeven het eten niet te delen met allemaal broers en zussen. In de praktijk zijn dit echter vaak beroerde broedsels. Ik heb vaak de indruk dat vrouwen willen blijven broeden op zoveel eieren, en daarbij vergeten om hun kroost te voeren.

Spechten kunnen voor ons dure kostgangers zijn. Net als de afgelopen vier jaar zit er in één van onze plots een specht die heeft bedacht dat mezeneieren en jongen goed voedsel is, dat vrij gemakkelijk uit een nestkast te verkrijgen is. Gaatje hakken in de zijkant, en dan met nestmateriaal trek je de inhoud gemakkelijk naar buiten. Drie dagen terug zag ik er al één bij een nestkast, op de huid gezeten door een mezenpaar en vooral de vliegenvangerbuurman. Vandaag op vier plekken al weer een leeggeroofde, maar ook vernielde nestkast. Interessant is dat ze voor mij onduidelijke reden van de vliegenvangers afblijven. Dat was in ieder geval het patroon in de afgelopen jaren, en ik vermoed dat met dezelfde (?) specht het dit jaar weer niet anders zal zijn. Het gevaar is nu wel dat die mezen in hun zoektocht naar nieuwe nestplaatsen wel de vliegenvangernesten gaan inpikken. Daar is voor ons niets aan te doen.

17 mei: hoe voelt een vliegenvangerman zich nu?

Het gevaar is dat je als onderzoeker je te veel gaat identificeren met de soort waaraan je werkt. Voor de vliegenvangers is dat voorjaar een race tegen de klok, en als onderzoekers doen wij daar hard aan mee. Waar een vliegenvangerman zich enorm inspant om een vrouw aan zich te binden, spannen wij ons enorm in om uit te vinden welke man met welke vrouw al gepaard is. Een vliegenvanger wil vast ook goed weten welke andere vliegenvangers er nog zitten te zingen, en welke al een vrouw hebben. Ik denk dat het voor hen gemakkelijker is, want zij herkennen hun buren vast individueel aan de zang. Wij moeten het doen met ringen, en verschillen in verenkleed.

Na een maand zo vrijwel elke dag aan deze race te hebben deelgenomen, kak ik nu wat in. Er moet even energie worden opgeladen voor het tweede deel van het broedseizoen, wanneer de jongen uitkomen. Ik stel me ook voor dat die vliegenvangers hetzelfde doen. De vrouwen zitten op de eieren, wat vast een rustgevende bezigheid moet zijn, na de lange vliegtocht vanuit Afrika, het bouwen van een nest en het leggen van de eieren. De meeste mannen zingen ook niet veel meer, die hebben het ook wel even gehad met alle drukte lijkt het. Dit verschilt overigens wel tussen mannen. Ik heb er één die al twee vrouwen heeft en toch weer zit te zingen voor een derde vrouw. Andere mannen lijken dit niet te doen, en die zorgen nu meer voor hun vrouw. Vandaag zie ik een man met sappige spin de nestkast naderen waar zijn vrouw zit te broeden. Grappig is dat vogels wel met volle mond kunnen zingen. Hij zingt bij aankomst, en gaat met spin de nestkast binnen om zijn vrouw te voeren.

Op dit moment is dat ook te zien op de webcam. De vrouw broedt nu, en de man komt soms met eten in zijn snavel in de nestopening. Hij maakt wat smakkende geluiden, waarop de vrouw duidelijk opgewonden reageert. Toch lijkt die man niet graag de nestkast binnen te gaan, en hij voert zijn vrouw vast buiten de kast. Misschien leert hij de komende dagen wel dat het ook veilig kan voor onze ogen in de kast.

16 mei: Jojo

En dan ineens is het even rustig voor ons onderzoekers, er komen nauwelijks nog nieuwe vliegenvangers bij. De meeste vogels zijn aan de leg en een deel van de vrouwen zit nu te broeden. Wanneer ze vijf dagen broeden, zitten ze zo vast dat we ze wel even van de eieren kunnen pakken om ringnummers te lezen en wat metingen aan de vogels te doen. Die vrouwen voelen dan lekker rond aan want terwijl ze bij aankomst een gram of elf/twaalf wegen, wegen ze tijdens het broeden een gram of vijftien. Het vrouwtje dat ik op 11 mei zo goed als dood op het nest van een koolmees vond, woog maar 10.7 gram en collega Rob vond gisteren een vrouw die slechts tien gram woog, sterfgewicht en dood was ze. Beneden de tien gram moet je dus niet komen.

Die gewichten tijdens het broeden zijn trouwens nog niks bij de gewichten die ze in Afrika kunnen halen. Janne Ouwehand woog vogels die op het punt van vertrekken stonden in Ivoorkust en zag dat ze wel bijna het dubbele kunnen wegen van wat ze wegen als ze hier aankomen, drieëntwintig gram! Allemaal brandstof voor de vijfduizend kilometer lange reis naar Europa. Te zwaar is trouwens ook niet goed want het maakt je minder wendbaar en er zijn altijd beesten die wel zin hebben in een lekker vet hapje.

Straks als er jongen zijn, is het weer hard werken en nemen de gewichten van de vrouwen weer wat af naar een gram of twaalf. Mijn eigen gewicht volgt zowaar ook een beetje het gewicht van de vliegenvangers, in de winter achter de computer wat kilootjes erbij en nu met al dat geloop en gefiets wat kilootjes eraf. Het haalt het echter niet bij de dynamiek van het vliegenvanger lijfje, je kan je toch niet voorstellen dat je in de winter 150 kilo weegt!

12 mei: zwervers

Veel mooier wordt het niet in het bos. Het frisse groen van de berken heeft gezelschap gekregen van het geelgroen van de uitlopende eiken. Het ziet er heerlijk sappig uit en de rupsen zullen zich hieraan te goed doen voordat de bladeren taai (en dofgroen) worden. De rupsjes zijn nog maar klein, en de eerste mezenjongen die net uit het ei zijn gekropen hebben het niet heel gemakkelijk. Ondertussen hebben ook grauwe vliegenvanger en wielewaal zich aangesloten bij de bosvogelgemeenschap. De laatst arriverende Afrikagangers. Fluiters zitten op verschillende plekken te tril-zingen, of zijn al gepaard en laten daar hun wat nasale fluittoon horen.

We hebben de vliegenvangerpopulatie nu goed in de smiezen. Weten waar iedere man een vrouw heeft, en ook waar de ongepaarde mannen zitten te zingen. Dat zijn er nog maar weinig, en die lijken elkaar op te zoeken, als pubers in een kroeg. Waar we een week geleden ons nog wat zorgen maakten over de aantallen, lijkt het aantal nesten vrijwel gelijk aan de laatste drie jaar.

Toch heb ik niet iedereen goed in de smiezen. Zo is er man “rechts geel” die ik vandaag weer zag. Hij zat ruim een week te zingen voordat hij verdween. Geen nestbouw in de kast waarbij hij zong. Vier dagen later zingt hij ruim 300 meter verderop. Eén dag maar, en dan ben ik hem weer een paar dagen kwijt, om hem vervolgens even met een vrouw te zien. Die hebben mogelijk een natuurlijke holte gekozen om in te broeden. Ben ik niet blij mee, maar niets aan te doen. Maar vandaag zie ik hem toch weer zingen, niet al te ver bij de plek waar hij begon (en waar hij vorig jaar broedde). De vliegenvangers in “ons” bos lijken wat vaker natuurlijke holtes te gebruiken als broedplek. Mooi om aan de vervelende onderzoekers te ontsnappen.

Tot slot nog een nieuwe episode over de koekoeksmees (zie 7 mei). Ik dacht toen dat het mogelijk toch een overname van een vliegenvangernest door een koolmees was, maar dat bleek niet het geval. De vliegenvangervrouw broedt braaf op haar eigen 6 eieren en dat mezenei. Wat schetst mij verbazing vandaag: ik vind in hetzelfde stuk bos, maar zo’n 500 meter verderop precies een zelfde geval. Dus weer een mezenei in een vliegenvangernest! Zou het dezelfde koolmeesvrouw zijn? Als een volleerde koekoek legt ze dan de eieren in een vliegenvangernest terwijl de eieren nog worden gelegd. Niet in een leeg nest, want dan merkt de vliegenvanger het te gemakkelijk. Niet in een nest waar de eieren al bebroed worden, want dan komt dat mezenjong te laat uit en kan niet op tegen het concurrentievermogen van de grotere jongen. Je zou als bioloog maar getuige zijn van het ontstaan van zo’n nieuwe broedparasitaire strategie….

11 mei: Een rare gewaarwording

Ik heb namelijk geen enkele ongepaarde man meer, het is dus stil in het bos, tenminste als je oor alleen naar vliegenvangers zou luisteren. Dat oor ving vandaag ook een koerende zomertortel op, mooie sfeer die je jammer genoeg steeds minder proeft. Die gepaarde mannen zingen trouwens heus nog wel wat maar de intensiteit is veel lager, dat hoor je.

We zitten wat nesten betreft al op het niveau van de afgelopen jaren, de kou heeft de vliegenvangers dus niet afgeschrikt, wel vertraagd want de gemiddelde legdatum van het eerste ei gaat later uitkomen dan in alle jaren waarin we hebben gemeten.

Dat er bijna geen ongepaarde mannen meer zijn, is vrij uitzonderlijk. Meestal weet tien tot dertig procent van de mannen geen vrouw te krijgen, dit is dan de tijd om eens te kijken wie dat zijn door ze te vangen en eventuele ringnummers af te lezen. In de loop van mei is hun broedseizoen verloren en druipen ze langzamerhand af. Wie zijn dat soort mannen en zijn dat altijd dezelfde? Vroeg aankomen is niet altijd een garantie voor succes. De man die vorig jaar bij de vroegelingen hoorde en op het nippertje na 22 dagen zingen nog de vrouw van de buurman in de schoot geworpen kreeg (3 mei 2020), moest er dit jaar achttien dagen voor zingen. Het is geen hoogvlieger maar waarom niet? Door heel veel van dit soort waarnemingen te verzamelen hopen we patronen te kunnen ontdekken. Maar dit jaar is dus bijna iedereen voorzien, ook weer heel interessant.

Er zijn al flink wat slachtoffers gevallen in de strijd om een nestkast, vijftien vliegenvangers konden het niet winnen van een koolmees.

Gisteren vond ik een broedende koolmees met wat nestmateriaal van een bonte vliegenvanger in nestkast 340. Gek dat een vrouw hier begint te bouwen. De enige die ik kan verzinnen, is de vrouw van 345 die haar legsel na 4 eieren verliet. Maar waarom over een broedende koolmees, er zijn nog lege kasten in de buurt. Vandaag vond ik haar versuft en aangeslagen op het nest van de koolmees. Ik heb de poep wat van haar vleugel gehaald en haar in een lege nestkast vlakbij gezet. Morgen maar zien of ze bijgekomen is of niet.

Ik weet niet of dit extreme gedrag verklaarbaar is, maar uit eerder onderzoek is wel gebleken dat vliegenvangers de koolmezen zeker in de gaten houden om de goede plekjes te vinden maar of dit nou zo’n goed plekje was…

10 mei: intiem inkijkje

Eén van mijn favoriete vogelboeken is “Het intieme leven der vogels” dat Jac. P. Thijsse ruim 100 jaar geleden schreef. Thijsse had heel veel talenten, en één daarvan is dat hij een geweldige waarnemer was. Er is een hoofdstuk waarin hij nagaat waar alle vogels rond zijn huis eigenlijk slapen (ik heb werkelijk geen idee in mijn eigen tuin!). En wanneer hij de merels beschrijft, merkt hij al op dat stadsmerels maar slechte zangers zijn in vergelijking met bosmerels. Al die waarnemingen deed Thijsse met in onze ogen primitieve apparatuur. Het geeft aan dat goed kijken essentieel is, en vervolgens ook om goed na te denken over wat je ziet.

Thijsse zou vast hebben gesmuld van alle webcams op vogelnesten, waarmee een heel groot publiek het echt intieme leven van vogels nu live kan waarnemen. Sinds een 7 mei heeft de vliegenvangerman in onze camerakast ook een vrouw, en dat geeft ons de mogelijkheid om allerlei zaken te zien die ik nog nooit heb gezien. Ik ben al jaren razend benieuwd naar wat zich nu in de nestkast afspeelt op het moment van paring. Dat gaat ongeveer zo: de man lokt de vrouw naar de nestkast toe, en zit dan heel hoog (en verleidelijk?) te zingen. Eerst voor, en dan in de nestkast. En ik heb nooit geweten wat zich dan afspeelt in die nestkast, wanneer de vrouw ook naar binnen gaat. En het blijkt nu dat er dan eigenlijk niets gebeurt: het is onhandig met z’n tweeën in zo’n kast en de man weet niet hoe snel die weer naar buiten moet. Het mooiste speelt zich daarna af, want de vrouw verlaat de nestkast als een pijl uit de boog, en de man gaat er dan achterna. Enorme vliegcapriolen door de boomkronen, en ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat die vrouw zo het vliegvermogen van potentiële partners test. Dat eindigt dan ergens op de grond en daar vindt vast de eerste copulatie plaats…..

Dit gebeurde op 7 mei en het was maar spannend of de vrouw zou blijven. Op 8 mei zagen we haar nauwelijks, maar toen het mooi weer werd op 9 mei kreeg zij het op jaar heupen. Vooral onder aanmoediging van de man, die steeds zingend bij de nestkast kwam, en ook nog steeds binnen voor haar zong, kwam de vrouw met nestmateriaal. Nog steeds de onhandigheid van twee vogels in een kast, maar de man was wel aanhoudend. Ook nog op 10 mei deed hij erg zijn best om de vrouw te overtuigen dat hij toch de beste nestkast had. Het voelde voor mij uit als compensatie voor z’n eigen onzekerheid, alsof hij zichzelf ook moest overtuigen.

Maar de vrouw bouwde gestaag door. Nooit eerder heb ik dit zo mooi live kunnen volgen. Als nestkastcontroleur zie ik alleen maar snapshots, vooral van nesten in aanbouw, met soms een gestresste vogel die zich lam schrikt van mijn plotselinge verschijnen. Nu dus gewoon natuurlijk gedrag, en je hoeft er geeneens meer je huis voor uit. Die vrouw geeft steeds een geweldige tapdans, waarmee ze met haar poten eerst op de bodem roffelt, om haar nestmateriaal in een mooi rondje te trappen. Soms gaat dit zo enthousiast dat het nestmateriaal via de staart weer op de rug van de trappelende vrouw belandt. Dat trappelen gaat gepaard met snel wapperende vleugels. Elke keer wanneer ze met nieuw materiaal de kast in komt herhaalt dit ritueel zich. Nu benieuwd of en hoe ze uiteindelijk een mooi nestkommetje van gras weeft. En natuurlijk wanneer het eerste blauw ei verschijnt.

7 mei: De koekoeksmees

Met de regen lijken de vliegenvangers opgelost te zijn. Als je niet beter wist zou je denken dat vliegenvangers hier zeldzaam zijn. Een week geleden kon je moeilijk om ze heen: het bos barste van de zingende vliegenvangers. Maar vanochtend is het dus opmerkelijk stil, wat vooral komt doordat bijna alle mannen hier nu een vrouw hebben. Gelukkig heb ik voldoende aan een kort ‘bit’-roepje om ze toch te kunnen vinden. Ze zoeken biddend hun voedsel, hoog in de natte berken. Dat is vast niet prettig, en het lijken allemaal kleine prooien te zijn. Met dit natte weer zie je zo zelden naar grond gaan, want daar is nu weinig te halen.

Ondertussen kom ik een boomklever tegen die al jongen heeft. In een soort paniek (mijn interpretatie) zoekt z/hij de takken af. Het is vast nog geen goede tijd om jongen te hebben, en eigenlijk verbaas ik me dat die boomklevers altijd zo vroeg al eieren leggen. We weten niet heel goed wat ze hun jongen vooral voeren, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze dit voorjaar echt te vroeg zijn. De rupsjes die ik vind zijn nog maar enkele millimeters lang. De boomklever die ik zie heeft wat kleine prooien in de snavel, en dat lijkt geen vetpot.

Het vliegenvangernest hier heeft een verrassing: tussen de zes mooi blauwe vliegenvanger-eitjes bevindt zich ook een wit koolmeeseitje. Gemengde broedsel komen wel eens vaker voor, maar bijna altijd zijn die het gevolg van overname van een nestkast door een andere soort. De eieren van de oorspronkelijke bewoners kunnen dan in de nesten van de overnemende soort belanden. Dat is geen symmetrisch proces, want overname van een mees door een vliegenvanger leidt nooit tot gemengde broedsels. Vliegenvangers bouwen immers een mooi nest met een gevlochten nestkom, en dat komt over het oorspronkelijk nest heen. Daarentegen zijn mezen slordige nestbouwers, waardoor vliegenvangereieren gemakkelijker gemengd raken met een mezenbroedsel in een mezennest. Ik kan me geen gemengd broedsel herinneren dat door een vliegenvanger werd opgevoed, terwijl we verschillende gemengde broedsels hebben waar koolmees- of pimpelmeesouders voor zorgden.

Dit nest is misschien wel een unicum, want er is geen aanwijzing dat hier sprake is van overname. Blijkbaar was er een mees die met een ei in haar maag (of eigenlijk oviduct) zat, en die het in dit nest heeft gedeponeerd. Ik ben benieuwd of het uitkomt. En eigenlijk vraag ik me ook af of het toeval is dat het juist bij dit nest gebeurt. Hier zit de man bijna altijd zo’n 200 meter verderop te zingen om een tweede vrouw te krijgen, en misschien blijft het nest dus vaker onbewaakt. Maar waarschijnlijk is het gewoon toeval.

Maar wie goed naar de foto kijkt, zal misschien kunnen twijfelen aan bovenstaand verhaal. Er lijkt toch wat mezen-nestmateriaal op de rand van het nest te liggen, dus wie weet, is het toch een overname. Morgen weten we het vast.

6 mei: List en bedrog

Veel mensen hebben een romantisch beeld van de natuur: die is mooi in balans en evolutie selecteert prachtig voor kenmerken die goed zijn voor de soort. Gelukkig is de natuur veel spannender dan dit wat saaie ideaalbeeld, en zijn list en bedrog aan de orde van de dag.

Toen ik voor het eerst met bonte vliegenvangers in aanraking kwam, vond ik één van de meest fascinerende gedragingen dat mannetjes er twee of zelfs meer vrouwen op na konden houden. Dat komt natuurlijk vaker voor, maar bij vliegenvangers was dit al goed onderzocht. Het is niet in het belang van vrouwtjes om te paren met een al gepaarde man, want hierdoor moeten ze zelf harder werken voor het nest en het levert uiteindelijk minder jongen op. Voor een man ligt dat anders, want hij kan zijn nakomelingschap juist wel verhogen door meerdere vrouwtjes te hebben waarmee hij nesten grootbrengt.

Momenteel zie ik in het bos hoe dat in zijn werk kan gaan. De man van nestkast 585 paarde op 23 april, en zijn partner bouwde vervolgens snel een nest dat op 29 april klaar was. Een vliegenvangerman is weinig geëmancipeerd, en bouwt zelden mee aan een nest, maar blijft wel in de buurt en voert soms iets aan zijn vrouw. Deze man is echter van het onrustige type, en op 27 april zie ik hem al weer zingen bij een nestkast zo’n 140 meter verderop. Zijn vrouw legt haar eerste ei op 1 mei (8 dagen na aankomst bij deze kou: een geweldige prestatie!) en vanaf dat moment tref ik de man elke keer weer zingend aan op ruim 200 meter van zijn vrouw. Die moet het nu in haar eentje rooien, hoewel hij vast nog wel eens thuis komt. Dit mannetje zit op een manier te zingen alsof hij nog helemaal ongepaard is, en dit bedrog moet een onwetend vrouwtje dus verleiden om voor hem te kiezen.

Dit bewijst maar eens dat evolutie niet selecteert op wat goed is voor de soort. Voor de soort zou het veel beter zijn wanneer elke man een enkele vrouw heeft, waarmee ze in totaal meer jongen grootbrengen. Nu zijn er mannen die geen vrouw hebben, maar ook mannen die er meerdere hebben. Niet heel romantisch, maar fascinerend dat evolutie zo te werk kan gaan.

En die ontrouwe man? Die zal zijn vrouw wel gaan helpen bij de verzorging van de jongen, als die over een dag of 12 uitkomen. Dan heeft vooral zijn mogelijk tweede vrouw het nakijken, want vooral zij zal het zelf moeten doen totdat het eerste broedsel uitvliegt. Pas dan zal zijn zorg voor het grootste deel naar dat tweede legsel gaan.

5 mei: nog steeds koud

Een stuk of veertig vrouwen is het toch al gelukt om eieren te leggen, geen tijd te verliezen blijkbaar. Ze moeten om onbekende redenen wel want, rond begin augustus willen ze toch weer richting Afrika. Op dat moment moeten de jongen sterk genoeg zijn om te trekken en daarvoor moet bovendien het hele verenpak nog vervangen worden. Ruien heet dat.

Een innovatie van de laatste jaren is dat onze vliegenvangers af en toe een tweede broedsel maken. Vroeger kon dat niet in de korte periode dat ze hier zijn, maar nu die door klimaatverandering iets verlengd is, lukt het een enkeling om na een succesvol eerste legsel er nog een tweede uit te persen. Dit jaar is dat waarschijnlijk niet het geval, want daarvoor moet je je eerste ei van het eerste legsel wel voor 25 april hebben gelegd en dit jaar werd het allereerste ei pas op 28 april gelegd. Vorig jaar waren er op 5 mei al 180 (van de uiteindelijke 210) vrouwtjes begonnen, nu nog maar 40. Wat een verschil, maar 2020 was dan ook weer extreem vroeg. Ik moet trouwens ook nog zien dat we de 200 broedparen halen.

De afgelopen dagen was het nat, winderig en koud in het bos maar die vliegenvangers gaan gewoon door. Veel andere soorten houden hun snavel maar ongepaarde mannen zingen er vrolijk op los. Ze moeten wel, want anders is het allemaal voor niks en een goede kans dat het ze niet een tweede keer lukt om heen en weer te vliegen. Een flinke bui snoert ze trouwens wel vaak even de mond.

De meeste mannen zijn nu stil want ze zijn voorzien, maar sommige beginnen weer wat vertwijfeld te zingen en daar wordt ook niet meer aan het nest gebouwd, een vrouw zie je ook niet. Wat is daar aan de hand? Echt voluit zingen doet hij niet maar zijn vrouw is er ook niet. Kijkt zijn vrouw rond of er betere opties zijn? Vaak genoeg zie je dat er bij een ongepaarde man een vrouw komt kijken, misschien is dat wel een vrouw uit de buurt. Ze kennen elkaar drommels goed want je ziet dat ze elkaar af en toe tegenkomen, ook verder van de nestkast af, en dat gaat dan eigenlijk zonder conflict, je ziet ze elkaar bijna groeten. Die ongepaarde jongens zullen ook wel in de peiling gehouden worden.

Misschien zoekt de vrouw ook wel naar specifiek voedsel omdat ze toch een stuk of zes eitjes moet produceren. We proberen daarom nu wat poepjes van vrouwtjes te vinden en dat kan soms best duren. Gisteren een half uur bij een vrouw gestaan die niet poepte (of misschien net toen ik met mijn ogen knipperde). Vandaag had ik daar gelukkig wel succes na vijf minuten, en dan ben je blij, blij met poep….Het DNA in de poep kan ons iets vertellen over de prooien en dan weten we weer een beetje meer over wat die vliegenvangers nodig hebben om te bestaan en dat kan weer meer vertellen over wat zo’n ecosysteem eigenlijk nodig heeft.

3 mei: Ongeduld en frustratie

Na een half leven naar vliegenvangers te hebben gekeken, denk ik ze wel wat te begrijpen. Maar hun diepere gevoelens zijn me vaak een raadsel. Toch denk ik op dit moment ongeduld te zien bij een aantal mannen, of misschien wel frustratie. Het gaat om mannen die nog geen vrouw aan zich hebben weten te binden, en die er soms al lange tijd zijn. Hun buurmannen die later aankwamen is het al wel gelukt, en dat weten ze vast. Hele dagen zingen, soms een vrouw die even interesse toont, maar die uiteindelijk kiest voor een ander moet toch frustrerend zijn.

Er moet nu een zeker ongeduld ontstaan, want de kans wordt met de dag kleiner dat je als man nog gepaard raakt. Op dezelfde voet doorgaan heeft wellicht weinig zin, en interessant genoeg lijken mannen dat te beseffen. Ze verplaatsen nu naar een andere plek, soms maar honderd meter verderop, soms meer. Een nieuwe nestkast, een nieuwe kans. Man “rechts groen” kwam bijvoorbeeld al op 14 april aan, en behoorde bij vroege aankomers. Vorig jaar kwam hij al op 6 april aan, paarde op 9 april met de vroegst aankomende vrouw en samen haalden ze een nieuw vroegte-record: op 20 april het eerste ei. Dit jaar is hij na 20 dagen nog ongepaard, hoewel ik hem al tweemaal voor een vrouw heb zien baltsen. Het was één van de weinige mannen die zijn aandacht over drie nestkasten verdeelde, maar dus zonder succes. Ondertussen kwam een buurman op 24 april aan en die had twee dagen later een vrouw. Die zullen binnenkort vast de eerste eitjes verwachten. Eergisteren heeft man “rechts groen” z’n tactiek veranderd, en is een kleine 100 meter verschoven en lijkt nu systematisch bij maar één nestkast te zingen.

Het ongeduld heeft meer mannen in zijn greep, en ik zie verschillende mannen zich zo verplaatsen. Volgens mij doen ze dat bij voorkeur naar plekken waar nog andere mannen zitten te zingen. Als cluster is het misschien gemakkelijker om een vrouw aan te trekken. Aan de andere kant heeft dat een risico om wederom teleurgesteld te worden wanneer een vrouw voor zo’n andere man kiest. Het zijn dilemma’s waarvan ik me dan afvraag of zo’n vogel die ook echt voelt.

2 mei: Beroepsdeformatie

Wetenschap is een samenspel tussen ideeën en data. Ideeën zonder data zijn relatief oninteressant, net zo min als data zonder achterliggende ideeën. Interessant genoeg lijkt de hiërarchie te zijn dat ideeën belangrijker gevonden worden dan de data, want beginnende wetenschappers verzamelen vooral data, maar wie carrière maakt wordt steeds meer een ideeënmens en laat het verzamelen van data aan anderen over. Alsof het gemakkelijker is om goede data te verzamelen.

Hoewel het er misschien niet zo uitziet, loop ik niet als een kip-zonder-kop door het bos om data te verzamelen. Terwijl ik bezig ben, spelen er steeds allerlei ideeën door mijn hoofd, die ontleend zijn aan wat ik al weet, wat ik zie, en soms vooral ook wat ik niet zie (maar dus wel verwacht). Eén van de dingen die wij doen is het verzamelen van verse vogelpoep. Het was een ideetje dat opkwam tijdens het waarnemen van arriverende vliegenvangers, want als je lang naar vogels kijkt zie je ze best vaak poepen. Maar dat idee komt natuurlijk niet zo maar uit de lucht vallen, maar komt voort uit de vraag wat die vliegenvangers eten wanneer ze in het vroege voorjaar aankomen.

Het grote idee in de biologie is evolutie, en voor mijn werk is dat het centrale thema. Ik wil begrijpen hoe selectiekrachten verantwoordelijk zijn voor de variatie in kenmerken, en vooral de rol van de ecologie daarin (dus interacties met andere soorten). We passen dat nu vooral toe op vogeltrek en klimaatverandering.

Wat goed is voor het onderzoek, is niet altijd goed voor de vogels. Met dit koude weer verwacht ik dat de vroeg-aankomende vliegenvangers een echt nadeel hebben, en dat er dus selectie is tegen te vroeg aankomen. Dat hebben onderzoekers niet heel vaak laten zien, en ik zou dat graag eens echt goed vastleggen. De data bij het idee voegen dus. Dus stiekem hoop ik dat die vogels het er dit jaar niet goed vanaf brengen. Dat is dus beroepsdeformatie.

1 mei: hoe staat het er eigenlijk voor?

Als je zo druk in het veld bent, schiet even kijken hoe de zaken er voor staan er wel eens bij in. Het eerste ei werd gelegd op 28 april. Sinds 2007 was dat alleen in het koude voorjaar van 2013 later, toen het eerste ei pas op 30 april gelegd werd. Het koude weer van de afgelopen tijd speelde ook dit jaar vast een rol bij de trage start van de vliegenvangers. Het aantal vrouwen laat nog te wensen over, al was er de afgelopen dagen wel flink wat aankomst. Vandaag bezocht ik het Aekingerzand en het Dieverzand. Op het Aekingerzand waren flink vrouwen aangekomen en daar heeft nu 80% van de mannetjes een partner maar op het Dieverzand zit de helft nog uit volle borst te zingen (die hebben dus nog geen vrouw). Het aantal mannen is ook nog aan de lage kant trouwens. De wekenlange noordelijke stroming van de afgelopen tijd heeft het ze niet makkelijk gemaakt, en er zijn er vast die het niet gered hebben maar er komen nog steeds mannen aan dus wie weet.

Bij de mezen hetzelfde verhaal, alleen in 2013 begonnen ze later (21 april) dan in dit jaar (15 april). Bij de kool- en pimpelmezen is iets meer dan de helft van de te verwachten mezen begonnen aan de leg, die zijn nu dus echt wel lekker bezig, al zien we ook flinke legpauzes. Als de omstandigheden slecht zijn, slaan vogels die aan de leg zijn wel eens een dagje over. Ik kwam de afgelopen dagen legpauzes van wel vier dagen tegen. De eerste mezen zitten wel te broeden, dus die kunnen over een dag of 10 al jongen hebben.

De berken beginnen nu echt flink uit te lopen en zijn deels ook al groen maar de eiken beginnen pas. Op het Dieverzand was er eergisteren in de stromende regen maar één eik die begon uit te lopen. Ook bomen lassen een pauze in als het koud is.

Een heel traag voorjaar dus, maar dat zal geen verrassing zijn.

28 april: een bijzonder geval

Alle vliegenvangers die een nestkast van ons uitkiezen, krijgen een ring en op dat moment worden ze voor ons een individu. Met ruim negenvijftigduizend vangsten in onze database, ken je ze natuurlijk niet allemaal bij naam, maar soms wordt het toch even persoonlijk.

Vandaag liep ik alle kasten na om de staat van de nesten te controleren en daarnaast de uitloop van de bomen te scoren. In de vierde nestkast vond ik al een dood gepikte vliegenvanger. Dood op een nest met 6 eieren van een koolmees, ongeringd dus die gaat ons niet veel over zijn leven vertellen. Zeven kasten later was het weer raak, dood op een nog leeg nest van een koolmees. Deze was geringd en hoewel het meestal de mannen zijn die het gevaarlijke werk doen, koolmezen uit hun kast jagen, was het in dit geval een vrouw die het loodje had gelegd. Misschien werd ze door een man in de nestkast gelokt en kwam de koolmees net thuis. We zullen het niet weten maar toen ik haar opzocht in de databank, herinnerde ik me haar nog goed. Ze zat bij de twaalf eerste vrouwen die vorig jaar aankwamen, dat was op 9 april. Ik maakte zelfs een foto van haar. Dit jaar is ze ten opzichte van andere vrouwen wel wat later, ze zit nu ruweg bij de eerste 75 vrouwen. Grappig want er zit een erfelijke component in de aankomstdatum, maar genen zijn niet alles er kan van alles tegenzitten onderweg uit Afrika natuurlijk.

Ze werd geboren in 2017 in een nestkast op 200 meter van haar sterfplaats (nestkast 525), daarna zagen we haar tot vorig jaar niet. Ze legde in 2020 zeven eieren in een nestkast op 800 meter afstand van nestkast 525 maar verdween toen, nestkast gepredeerd door een boommarter en je hoort er nooit meer wat van. Deze vrouw dook echter even later toch weer op in de nestkast naast die waar ik haar vandaag vond en bracht daar 6 jongen groot. Ook wel bijzonder want vervolglegsels zien we ook niet heel vaak.

Jammer dat er vandaag een einde aan kwam maar wie weet vangen we de komende tijd wel een zoon of dochter van haar die een beetje van haar vroege genen heeft meegekregen, handig in tijden van steeds vroeger wordende voorjaren (al is dat in zo’n koud jaar misschien niet een voordeel). Misschien was het ook wel toeval dat ze vorig jaar vroeg aankwam. Om dit soort vragen te beantwoorden hebben we heel veel gegevens nodig over een lange periode waarbij we de stamboom van alle vogels bijhouden.

26 april: zangwolkjes

Ergens in de geschiedenis is de westerse mens vergeten dat de vroege ochtend het mooiste moment van de dag is. Dat is voor de meeste mensen jammer, maar het is een zegen voor de enkeling die wel vroeg op stap is. Ooit hebben onze voorouders ongetwijfeld wel genoten van de vroege ochtend, wanneer de meeste vogels zingen en zoogdieren nog actief zijn, en de jacht waarschijnlijk beter was dan later op de dag.

Het allermooiste van vandaag was in deze vroege ochtend. Het was koud, en de gouden zon scheen net door de toppen van de bomen. De bosbodem was nog berijpt toen ik door het bos struinde op zoek naar vliegenvangers. De tweede die ik bekeek zat vrij hoog in de bomen te zingen, beschenen door dat gouden licht. En terwijl de vliegenvanger zong, stootte hij een treintje ademwolkjes uit die even oplichten, en daarna verdwenen. Zangwolkjes! Met elke strofe weer een nieuw treintje. Betoverend mooi, en opvallend zeldzaam. Ik kan me slecht herinneren dat ik het ooit zo mooi heb gezien. Karel Knip schreef er ooit in het NRC een aardig stukje over waarin hij uitlegt dat vogels beter dan zoogdieren in staat zijn om de warmte van hun adem te behouden.

Als ik zo naar een zingende vliegenvanger kijk, dan denk ik dat hij niet alleen maar zingt, maar tussen de strofen door ook goed luistert naar zijn zingende buurmannen. Want die vertellen hem vast of er een vrouwtje in de buurt is dat op zoek is naar een man. Als dit zo is dan wordt de zang uitbundiger, waarmee ze de vrouw naar een nestkast willen lokken. Bij de nestkast aangekomen gaat het volume omlaag, maar de tonen schieten omhoog. De man zit voor, en daarna in de nestkast op hoge toon een soort brabbelzang te zingen. Als ik dat hoor dan voel ik bijna de spanning van de vliegenvangerman: dit is waarvoor hij dat hele stuk heeft gevlogen vanuit Afrika. Zingende mannen horen dit vast ook goed, en zullen misschien nog meer hun best doen om de vrouw ervan te overtuigen dat zij een betere partner zijn.

Volgens mij zingen vliegenvangers louter om een vrouw te krijgen. Ze zingen een groot deel van de dag, maar na paring hoor je ze nauwelijks meer. Behalve dan wanneer er de mogelijkheid is om een tweede vrouw te krijgen. Dat kan het beste wanneer het eerste vrouwtje op eieren zit, maar ik denk dat sommige gepaarde mannen ook een poging wagen als ze uit de zang van buurmannen afleiden dat er een ongepaarde vrouw door het bos vliegt. Goed luisteren verhoogt de fitness misschien wel net zo erg als goed zingen.

25 april: Niet heel prettig in het bos

Het is koud in het bos vanochtend. Onder een grijze wolkendeken loop ik mijn rondje, maar ik vraag me af wat ik hier doe. Volgens mij denken de vliegenvangers er net zo over, en verlangen ze mogelijk naar Afrika, waar ze een paar weken geleden nog verbleven. Het is ook stil in het bos. Af en toe een zangstrofe van een fitis, roodborst of vliegenvanger, maar niet het levendige voorjaarsbos zoals je dat nu verwacht. In de lente lijken al die vogels steeds haast te hebben, want er moet gevochten, gepaard, gebouwd worden voor het nageslacht. Maar op een ochtend als deze lijkt niemand meer haast te hebben. Iedereen is stilletjes op zoek naar voedsel.

Het blijkt niet zo zinnig te zijn om veldwerk te doen op een dergelijke dag. Om de aankomst van individuele vliegenvangers goed te kunnen registreren, moeten ze immers waarneembaar zijn. Mannen moeten zingen, en als ze dat opeens niet meer doen dan hebben ze een vrouw. En normaal begint zo’n vrouw dan ook onmiddellijk een nest te bouwen. Niet zo moeilijk om dit soort waarnemingen te doen, als je er maar de tijd voor neemt. Maar op dagen als deze zingen mannen nauwelijks, en als er al vrouwen zijn dan beginnen die ook niet allemaal gelijk een nest te bouwen. Een dag als deze kunnen we gemakkelijk hebben, want morgen schijnt vast de zon weer. Maar een week dit weer doet de kwaliteit van onze gegevens geen goed.

Dit werk is verslavend. Een ochtend niet het bos in voelt alsof je de boel toch enigszins verzaakt. Je kunt daarmee ook aankomst missen, want een man die vandaag aankomt en gelijk een vrouw heeft die zal je vanaf morgen veel minder gemakkelijk in het vizier krijgen. Dan denk je mogelijk dat die veel later is aangekomen. Dus (bijna) elke ochtend met zonsopgang m’n bed uit. Vanochtend in die kou had ik er maar beter in kunnen blijven liggen, maar mijn biologische wekker staat afgesteld op half 6. Ook ik ontkom niet aan de druk van het voorjaar.

24 april: Ondertussen in Griekenland

Trekvogels kan je niet begrijpen door alleen onderzoek op het broedgebied te doen. Veel soorten brengen immers meer tijd door op hun overwinteringsgebied dan in hun broedgebieden, dus dan mis je het grootste deel van hun leven. En ook de voorjaarstrek is een belangrijk onderdeel van de jaarcyclus, en daar zien we hier alleen het eindpunt van. Om die reden zit ons teamlid Xuelai Wang momenteel op het Griekse eiland Antikythira. Op dit afgelegen eilandje zit een groot vogelringstation, waar ze in het voorjaar honderden bonte vliegenvangers vangen. Maar ook de zustersoort withalsvliegenvanger die in centraal Europa broedt trekt hier algemeen door. En Xuelai mag metingen aan die vogels doen.

Eén van de grote vragen in ons onderzoek is of er ook een grens is aan het aanpassingsvermogen, en waar die grens dan ligt. We hebben gezien dat de afgelopen 40 jaar vliegenvangers steeds eerder op het broedgebied zijn aangekomen: een slordige twee weken. We hebben indirecte aanwijzingen dat ze dit hebben gedaan door steeds eerder uit Afrika te vertrekken. En de vraag is dan, kan dit altijd maar door blijven gaan?

Vliegenvangers hebben zoals veel trekvogels een kalender, die wordt afgesteld op variatie in daglengte. In Afrika overwinteren ze ten noorden van de evenaar. Hoewel de variatie in daglengte daar maar klein is, is die voldoende om vogels in het voorjaar het signaal te geven dat ze moeten vertrekken. De reactie op dit daglengte-signaal verschilt afhankelijk van waar je als vliegenvanger broedt. Nederlandse vogels gaan eerder weg dan bijvoorbeeld vogels die in Zweden broeden waar het voorjaar later begint. In de loop van de evolutie heeft iedere populatie klaarblijkelijk het juiste signaal gevonden.

Momenteel vertrekken de Nederlandse vogels van 21 maart tot ongeveer half april uit Afrika. Die 21 maart is een interessante datum, want op dat moment is de daglengte op het noordelijk halfrond overal hetzelfde. Als je na 21 maart vertrekt dan zullen de dagen alleen maar toenemen als je naar het noorden trekt (en overigens ook wanneer je niet vertrekt, maar dan is die toename veel minder snel). Maar als je voor 21 maart vertrekt dan gebeurt er iets vreemds: dan nemen de dagen eerst af wanneer je naar het noorden vliegt, om vervolgens vanaf die datum toe te nemen. Ons idee is dat daar wel eens een grens kan liggen, omdat die daglengte dus zo belangrijk is om een juiste kalender te onderhouden.

Dat is natuurlijk niet zo heel gemakkelijk te onderzoeken, maar Xuelai heeft bedacht dat wanneer je vliegenvangers een paar dagen vasthoudt in een kooi je die daglengte kan variëren. Een deel van de vogels volgt de gewone daglengte variatie, maar een ander deel krijgt opeens een kortere dag, alsof ze voor 21 maart naar het noorden vlogen. Die laatsten zouden dus wel eens problemen met hun trekgedrag kunnen gaan vertonen. Het mooie is nu dat je dat trekgedrag ook in zo’n kooitje kunt meten. Vliegenvangers zijn immers nachtelijke trekkers, en als ze willen trekken dan worden ze onrustig in de nacht. Xuelai meet momenteel die trekonrust. We hebben nog geen idee wat er uit gaat komen. Nog twee weken meet ze daar de vliegenvangers, die vooral op weg zijn naar Rusland. En ook de withalsvliegenvangers, want daar verwachten we een andere reactie omdat die ten zuiden van de evenaar overwinteren.

23 april: blij met een dode vliegenvanger?

In de natuur is de dood nooit ver weg. ’s Nachts kan je te grazen worden genomen door een marter, of door te lage temperaturen. Overdag kan er zomaar een sperwer de hoek omkomen, hoewel ik die tegenwoordig nog maar zelden in het bos tegenkom. Van de tien jongen uit een gemiddeld pimpelmezennest zal er ook maar één een jaar oud worden. Als bioloog zou je even gewend aan de dood moeten zijn als een verpleger in het ziekenhuis.

Toch komen we de dood maar zelden echt tegen. Op dit moment vinden we wel regelmatig dode vliegenvangers in de nestkasten die door koolmezen zijn gedood (de teller staat al weer op vier), maar hoe vaak vind je nu gewoon een dode vogel liggend in het bos. Een bosje veren is soms het enige dat getuigd van de dood.

Maar vandaag vind ik zowaar een dode bonte vliegenvanger, liggend op de grond, onder een nestkast. De hoofdwond doet vermoeden dat de dader een koolmees was. Blijkbaar wist de vliegenvanger na de confrontatie in de nestkast nog te ontkomen, maar buiten stierf hij alsnog. Dat doet je beseffen dat de dode vliegenvangers die wij in de nestkasten vinden, misschien maar een deel van de werkelijke hoeveelheid koolmeesslachtoffers is. Triest raap ik de vogel op, en zie dat hij geringd is. Maar niet alleen dat, hij draagt ook een klein dataloggertje waarmee we hem vorig broedseizoen op pad hebben gestuurd. De droefheid over de dood strijdt nu met een gevoel van vreugde omdat we weer een logger met kostbare data terug hebben. Hiermee kunnen we achterhalen wanneer deze vogel in het najaar uit Nederland vertrok, waar hij overwinterde in Afrika en wanneer en via welke route hij weer hiernaar toe trok dit voorjaar. En dat allemaal in minder dan 0.4 gram. Als ik een uur later was langsgekomen dan was de vogel wellicht al opgegeten. Als er iets meer gras had gestaan was ik er over heen gelopen. Blij met een dode mus is niet heel erg blij, maar met deze vliegenvanger?

21 april: niet geheel onverwacht

Hoewel we bijna 1100 nestkasten hebben, blijkt er toch een moordende concurrentie te zijn om deze nestplaatsen. Vooral in jaren dat de eileg van de koolmezen overlapt met de aankomst van de vliegenvangers, vallen er onder de laatste veel slachtoffers. Er zijn jaren dat 10% van de vliegenvangermannen het loodje legt. Door het koude weer dit voorjaar, zijn de mezen slechts sporadisch begonnen met de eileg en dat terwijl een groot deel van de vliegenvangers nog moet aankomen. Gisteren vonden we de eerste dood gepikte vliegenvanger, het zal vast niet de laatste zijn.

Die vliegenvangers zijn heel dapper en wendbaar door hun lange vleugels, vooral buiten de nestkast kunnen ze het de koolmezen knap lastig maken. In de nestkast zijn ze echter geen partij voor koolmezen met hun harde snavels waarmee ze noten en zaden kunnen open pikken. Een vliegenvangerschedel is peanuts voor een boze mees. Collega Rob dacht een paar dagen geleden al het eerste lijk gevonden te hebben maar het beestje bleek zich dood te houden en vloog daarna gewoon weg, waarschijnlijk was dit zijn enige kans om te overleven. Op de webcam zagen we zo’n tafereel ook al eens, de vliegenvanger probeerde meerdere keren door het vlieggat te ontsnappen maar werd steeds weer teruggetrokken door de mees die dan weer verder ging met inhakken op de schedel totdat de vliegenvanger zich dood hield, toen stopte de mees en na een half uurtje stond de vliegenvanger op uit de dood en verliet de nestkast.

Dit jaar hebben we ook weer een webcam, zie hier. Sinds gisteren is er een koolmees in deze kast begonnen, daar doen we niks aan maar we gaan zeker een nieuwe nestkast ophangen in de hoop dat die wel veroverd kan worden door een vliegenvanger.

20 April: Lang wachten…

Wat als de trekvogels in een jaar niet zouden terugkeren? Het is bijna ondenkbaar, maar de afgelopen dagen kwamen steeds weinig vliegenvangers aan. En dan denk ik dus weleens: stel dat het er maar heel weinig gaan zijn dit jaar. Dat ze massaal zijn gesneuveld onderweg. Of daarvoor al in het overwinteringsgebied. Of dat ze Nederland overslaan, en met z’n allen besluiten om door te vliegen en in Zweden te gaan broeden. Je verwacht een bepaald aantal, maar dat zou zo maar ineens heel anders kunnen uit pakken. Dat gebeurde bijvoorbeeld met grasmussen in 1969, toen driekwart van de broedpopulatie opeens verdwenen was door hevige droogte in de Sahel. Daar sta je dan als onderzoeker om je vogels te verwelkomen en te meten wanneer ze arriveren. En dan stokt het opeens. Beroerd voor je onderzoek, maar nog beroerder natuurlijk voor die vogels.

Dat aantal broedende bonte vliegenvangers in onze nestkasten varieert niet zo sterk van jaar tot jaar. Vliegenvangers overwinteren ook niet in die droge Sahel, waar de regenval het ene jaar veel beter is dan het andere. Sahelgangers als gekraagde roodstaarten en rietzangers laten veel grotere fluctuaties in aantallen zien van jaar tot jaar. Maar in een jaar als dit vraag ik me wel af hoe ik zou reageren wanneer er opeens veel minder vogels zouden terugkeren. Voor ons was het al enigszins een schok toen in 2014 er opeens 40 vrouwen (op ca 250 paar) minder waren dan het jaar ervoor, en veel meer mannen ongepaard bleven. We denken dat een koudeperiode eind april tijdens de trek in dat jaar heeft huisgehouden.

Zorgen voor niets lijkt het, want vandaag was daar toch echt een golf nieuwe mannen, die waarschijnlijk afgelopen nacht zijn aangekomen. Wat een activiteit opeens: het bos komt helemaal tot leven met overal zingende vliegenvangers. Ik denk dat we nu ongeveer op de helft zitten van de mannen (als de rest nog komt natuurlijk….), wat relatief laat is. Maar de vrouwen zijn er nog maar mondjesmaat, maar laten we ons daar maar nog geen zorgen over maken.

Vandaag vertelde collega Marion Nicolaus dat dit jaar extreem slecht is voor trekvissen, die vanaf de Waddenzee de Groningerpolders binnen trekken. Misschien maar enkele procenten van wat normaal is, is tot nu toe gezien. Of gaan die alsnog komen? Van die vissen weten we nog minder dan van onze vogels.

18 april: wie knippert het eerst?

Je kan ook te vroeg in het bos zijn. Niet dat het donker was toen ik aankwam, maar wel dichte mist. Desondanks waren de vliegenvangers best actief. Er is weer een aantal mannen bijgekomen vannacht, maar het gaat allemaal niet heel hard. Ik denk dat in mijn plots nu ongeveer een derde van de mannen terug is. Met de wind in het noorden blijft dat de komende dagen vast zo doorgaan: druppelsgewijze aankomst. Benieuwd of de vliegenvangers met geolocators dit jaar ook langer onderweg zijn tussen vertrek uit Afrika en aankomst hier. Hebben ze ergens zitten wachten in het Middellandse Zeegebied? Vandaag dacht ik een eerste vogel met een geolocator waar te nemen, maar ik ben er niet zeker van.

Er zijn zo veel zaken die we toch slecht weten, zelfs van een goed onderzochte soort als de bonte vliegenvanger. Eén van die mysteries is hoe vogels nu precies concurreren om een plek om te broeden. Vandaag had ik op twee plekken in het bos twee mannen die het blijkbaar op dezelfde nestkast voorzien hadden. Dat gaat niet met grof geweld, maar die vogels zitten vaak stilletjes op een metertje van elkaar naar elkaar te kijken, vliegen dan een stukje, gevolgd door de ander. Het lijkt een spelletje: wie knippert het eerst met zijn ogen? Wat bepaalt nu wie wint en wie verliest? Ik heb werkelijk geen idee. Ik begrijp ook slecht waarom die mannen juist hier om deze nestkasten strijden, terwijl er nog overal lege nestkasten zijn. Weten zij iets over de kwaliteit van deze plek dat wij niet weten? Eigenlijk zou ik hier langer aandacht aan willen besteden, maar ik moet door, want de focus is op het goed registreren van aankomst van zo veel mogelijk mannen.

Vandaag ook de eerste paar vrouwen. Niet helemaal duidelijk of die echt al voor een man hebben gekozen. Nog geen nestbouw. We gaan zeker geen legdatumrecord breken dit jaar. Dat ligt sinds vorig jaar op 20 april, over twee dagen. Ik vermoed dat het nog wel 10 dagen gaat duren voordat we het eerste ei vinden.

16 april 2021: Interessante rotbeesten

De verhouding van een onderzoeker tot zijn/haar onderzoekssoort is een gecompliceerde. Je zou denken dat onderzoekers echt houden van de soort waar ze onderzoek aan doen, maar vaak heb ik ook een bloedhekel aan die vliegenvangers. Zij hebben immers een soort geheim over hun levenswijze, en dat probeer ik ze te ontfutselen, zonder dat ze daar aan mee willen werken. Dat was vanochtend in het bos ook weer zo. Elke morgen proberen we weer te ontdekken wie er vanuit het overwinteringsgebied is gearriveerd de afgelopen nacht. Dat willen we koppelen aan het individu, zodat we kunnen onderzoeken hoe individuen omgaan met veranderingen in het klimaat, maar ook hoe kenmerken als aankomstdatum overerven van generatie op generatie. Het is echter niet zo dat individuen zich even bij ons komen melden dat ze er zijn, en op sommige ochtenden kan het er redelijk chaotisch aan toe gaan. Zeker wanneer mannen net zijn aangekomen zijn ze nog op zoek naar een goede plek om zich te vestigen, en omdat er nog niet veel aanwezig zijn kunnen ze gemakkelijk een heel aantal plekken uitproberen. Hoe veilig en schoon is deze nestkast? Zijn hier vervelende mezen? Is hier wel genoeg te vreten? Allemaal belangrijke aspecten voor een succesvol broedseizoen en dus zingen ze even hier, dan weer daar, en hebben dan weer een conflictje met een andere vliegenvanger, koolmees, roodborst, boomklever. Als waarnemer is het soms om gek van te worden, want je wilt de vogel even goed zien. Om welke poot is hij geringd, is de ring gekleurd, heeft hij grote voorhoofdsvlekken, wat is de kleur van de veren op zijn rug? Allemaal kenmerken die het mogelijk maken om goed zicht te houden op individuen, die we dan later vangen om de ring ook af te kunnen lezen. Eigenlijk pas op dat moment wordt een vogel een echt individu, althans in onze databank.

Morgen is het vast weer gemakkelijker, of anders overmorgen. Mannen raken snel gesetteld, en als er vrouwen komen dan willen ze die graag een goede nestkast tonen. Ze worden dan meer plaatstrouw. Op die momenten kan ik weer beter van die vliegenvangers gaan houden, want dan gaan onze metingen weer goed. Nu moet ik dus even leven met wat ruis op de lijn in deze eenrichtingsrelatie, en met wat ruis in de meting van aankomstdatum. Gelukkig weten we uit eerder onderzoek dat die ruis in de data niet heel groot is, maar mijn irritatie tijdens de waarnemingen was dat helaas wel.

15 april: Vliegenvangers zijn niet geliefd bij iedereen

Als onderzoekers zagen we de afgelopen twee weken echt uit naar de aankomst van “onze” vliegenvangers. Pas op 12 april begon dat echt op gang te komen, en de afgelopen dagen zijn er tientallen gearriveerd. Dat is niet supervroeg: waar we nu waarschijnlijk nog geen eens 20% van alle mannen hebben, viel de gemiddelde aankomstdatum vorig jaar op 13 april. Dat was overigens uitzonderlijk vroeg. Wanneer je uitzoomt naar de langere termijn dan is het wel weer vroeg. In de jaren ’70 begon de aankomst pas eind april, dus over de afgelopen 45 jaar is die aankomst wel met een week of drie vervroegd.

Niet iedereen in het bos is blij met de vliegenvangers. Vanochtend was een roodborst druk bezig om eerst de ene vliegenvanger z’n territorium uit te jagen, en daarna ging die achter een tweede vliegenvangerman aan. Hetzelfde gebeurde door een boomklever, die de vliegenvanger uit de buurt van zijn nestkast verjoeg. Ik vraag me af of die andere vogels vliegenvangers speciaal vervelend vinden, of dat ik dit soort interacties vooral zie omdat ik zo goed op die vliegenvangers let. Voor een boomklever, en meer nog voor een kool- of pimpelmees begrijp ik wel dat die vliegenvangers vervelend zijn. Immers, al die soorten willen een nestkast om te broeden, en daar kan echt om geknokt worden. Het zal niet meer lang duren voordat we hier melding gaan maken van de eerste vliegenvanger die door een koolmees om zeep is geholpen. De mezen zijn laat dit jaar, wat vaak een recept is voor veel dode vliegenvangers.

Waarom die roodborst ook niet van vliegenvangers houdt begrijp ik minder goed. Het zijn natuurlijk allebei insecteneters, en alles wat een vliegenvanger opeet kan een roodborst niet meer aan haar jongen voeren. Toch zie je relatief weinig dat de ene soort de andere probeert uit te sluiten. Vogels verdedigen bijvoorbeeld hun territorium zeer voortvarend tegen soortgenoten (een koolmees kan maar beter niet in het territorium van een buurpaar worden gesnapt), maar zelden tegen vogels van andere soorten (koolmees- en pimpelmeesterritoria overlappen vaak volledig). Het kan zijn dat soorten toch voldoende verschillen in dieet, waardoor ze weinig concurrentie van andere soorten ondervinden. Maar dacht die roodborst hier dan anders over? Of is het vooral het nieuwe van zo’n trekvogel die aankomt die de agressie triggert?

10 april: toch nog!

Hoewel er al vanaf 1 april één mannetje bonte vliegenvanger bij onze collega Rob voor het raam zit, bleef het verder erg stil in het bos. De vogel bij Rob liet zich ook nauwelijks horen en zien. Door het koude weer had hij blijkbaar andere dingen te doen dan zingen en alarmeren. Insecten zie je nauwelijks met die kou laat staan met sneeuw, dus voedsel is er zeker niet overvloedig voor de vroegelingen. Het is interessant om de identiteit van de vroege vogels te kennen want dan weten we of ze het koude weer overleven. Vliegenvangers hebben zich aan het steeds vroeger beginnende voorjaar aangepast door steeds vroeger aan te komen. Vroege vogels doen het beter en brengen meer vroege jongen groot, de aankomstdatum is namelijk gedeeltelijk genetisch bepaald, en zo komen vliegenvangers gemiddeld steeds vroeger aan. Maar in dit soort koude voorjaren is het misschien helemaal niet zo voordelig en kan je het met de dood bekopen, weg vroege genen. De vogels die het (al dan niet vrijwillig) wat rustiger aan doen, zijn misschien nu wel in het voordeel. Jammer dat we alleen van de vogel van Rob weten dat hij er was, hij leefde vanmorgen in ieder geval nog.

Afgelopen nacht was het rustig, weinig wind en een zuidelijke stroming dat moest wel vliegenvangers opleveren. En inderdaad, in totaal hadden we vanmorgen 9 nieuwe mannen, vers uit Afrika of waar ze onderweg ook maar stopten (dat gaan we misschien wel zien als we een aantal vogels terugvangen die we vorig jaar een dataloggertje gaven). Veel geluid kwam er nog niet uit, het bleef bij wat alarmpjes en een enkel voorzichting zangetje maar ze zijn terug!

25 maart: afwachten

De afgelopen tijd hebben we besteed aan het repareren en waar nodig vervangen van onze nestkasten, een flinke klus als je 1100 nestkasten langs moet. Ieder jaar toch weer meer schade dan je denkt. Marters hebben het in de winter gemunt op slapende koolmezen en knagen nestkasten open, trekken de bodem eruit of rukken zelfs hele kasten van de boom. De opbrengst is in de meeste gevallen minder dan 20 gram koolmezenvlees. De marters worden wel geholpen door de staat van een deel van de kasten die soms al sinds 2007 hangen en die van ellende soms al bijna spontaan van de boom vallen.

De eerste vliegenvangers zijn hoogstwaarschijnlijk al onderweg van Afrika naar Drenthe. Misschien dat we er met het voorspelde mooie voorjaarsweer volgende week een paar kunnen waarnemen, vroeg maar niet onmogelijk. Op 26 maart 2010 zagen we de tot nu toe de allereerste vliegenvanger in ons studiegebied. In het grafiekje hieronder is te zien dat dat wel uitzonderlijk vroeg was.

De aankomstdatum van mannen en vrouwen in ons studiegebied in Drenthe. Open driehoekjes laten de eerste individuen in een jaar zien en de dichte rondjes geven de gemiddelde aankomstdatum in een jaar weer. Mannen komen wat eerder aan dan vrouwen en de aankomstdatum is over de tijd wat vervroegd. We willen graag weten of deze vervroeging een evolutionaire aanpassing aan de opwarming van de aarde is of niet, daarover later ongetwijfeld meer.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *