Bonte Vliegenvangers in Drenthe 2020
Bonte vliegenvangers zijn trekvogels. Zij vertellen ons het verhaal hoe een vogelsoort die in Afrika overwintert en in Nederland broedt zich weet aan te passen aan klimaatsverandering. Of daar juist problemen mee heeft. Ons onderzoek vanuit de Rijksuniversiteit Groningen doen we in ZW-Drenthe, maar ook in Ivoorkust. Hieronder beschrijven Christiaan Both en Richard Ubels bijna dagelijks hun waarnemingen uit het veld, en wat dit ons leert over het aanpassingsvermogen van een vogeltje van slechts 12 gram. Ondanks de corona perikelen gaan onze waarnemingen door, want alleen door op lange termijn te meten, kunnen we echt de effecten van klimaatverandering leren begrijpen.
12 juni: zo doet zo’n vrouw met een tweede broedsel dat dus!
Op 1 juni schreef ik over een broedsel waarvan de jongen blijkbaar gevoerd werden door een vrouw die niet hun moeder was, de moeder was nergens te bekennen. Afgelopen zondag vond ik in een kast ernaast een nieuw legsel, 3 eieren toen. Het eerste ei werd dus op 5 juni gelegd. Vandaag ving ik de vrouw broedend op 4 eieren, en wat denk je? De verdwenen moeder! Daar was ze dus. Terwijl haar jongen werden gevoerd door een adoptiemoeder, was zij al bezig met de buurman (die zijn vrouw waarschijnlijk verloor aan een marter). Ze legde het eerste ei van haar tweede broedsel 18 dagen nadat de jongen van haar eerste broedsel uit het ei kropen (op 18 mei), dat valt in de range van intervallen die we eerder vonden bij tweede broedsels (15–25 dagen).
Een tweede broedsel met een andere man dan die van het eerste broedsel, dat was in 9 van de 10 gevallen zo bij tweede broedsels die we de afgelopen jaren vonden. Je wint natuurlijk wel tijd als je je man de jongen verder laat opvoeden en zelf aan je tweede leg begint met een ander (met het mazzeltje dat een andere vrouw insprong natuurlijk). Ruien deed ze vandaag nog niet maar dat moet natuurlijk ook nog voor vertrek naar Afrika, dus de tijd dringt.
Als het allemaal goed gaat, brengt ze dit jaar wel 11 gezonde jongen groot, het dubbele van wat de gemiddelde vrouw groot brengt. De buurman is vast ook gemotiveerd om nog iets van zijn jaar te maken anders was het voor hem dit jaar allemaal voor niks, nog een voordeeltje van een partnerwissel? Je zou zeggen dat als je het als vrouw kan doen, je het moet doen. Of kost dat zoveel dat je het niet overleefd tot het volgende jaar? Tot nu toe vonden we geen bewijs dat vrouwen die een tweede broedsel maakten slechter overleven dus het is potentieel een goede strategie.
Ieder jaar vinden vangen we mannen die bij twee vrouwen een broedsel hebben (dit jaar maar één), maar vrouwen kunnen het dus ook!
8 juni: Tweede broedsel
Het broedseizoen voor de vliegenvangers loopt alweer op het einde. De meeste nesten zijn uitgevlogen en in het bos hoor je de hoge bedelroepjes van de jongen uit de boomkronen komen. Twee maanden lang hoorde ik elke dag wel vliegenvangerzang, maar ook de nog steeds ongepaarde mannen die maar bleven zingen hebben het opgegeven voor dit jaar. Onverrichter zake terug naar Afrika.
Maar een enkele vliegenvangervrouw heeft besloten om het nog een tweede keer te proberen dit jaar. De allervroegste vrouw die op 20 april haar eerste eitje legde, zeven jongen opvoedde met haar man die op ongeveer 26 mei uitvlogen, die vrouw bouwde een nieuw nest op haar oude nest, en legde op 31 mei weer een ei. Dit maal legde ze er vier. Vandaag ving ik haar op het nest. Zoals te zien op de foto is ze al geweldig aan het ruien. Gaten in haar vleugel, en de nieuwe handpennen 9 en 10 zijn al goed zichtbaar.
Die tweede broedsels zijn een relatief nieuw fenomeen, en nog steeds zeldzaam. Dit jaar hebben we er mogelijk drie, op zo’n 220 paar. De afgelopen jaren vonden we er bijna elk jaar wel een paar, terwijl in de literatuur over de afgelopen 60 jaar over geheel Europa er maar zo’n 10 te vinden zijn. Ik denk dat dit een effect van klimaatsverandering: nog nooit eerder broeden vliegenvangers zo vroeg in Nederland als de afgelopen jaren, en de allervroegste vrouwen wagen nu opeens wel eens een tweede poging. Dat levert dan anderhalf keer zoveel uitgevlogen jongen op.
Maar waarom doen niet meer vliegenvangers dit dan? Mogelijk zit die rui ze in de weg. Voordat ze eind juli naar Afrika vertrekken moet er een nieuw verenkleed zijn, en om dat te laten groeien is er toch wel zo’n anderhalve maand nodig. De meeste vliegenvangers beginnen dan ook onmiddelijk met de rui nadat de jongen het nest hebben verlaten, en bij late broedsels beginnen ze zelfs al iets eerder. Maar nooit zie je ze ruien terwijl ze op de eieren zitten. Ganzen doen dat, maar vliegenvangers niet. Behalve deze dan.
Interessant is dat grauwe vliegenvangers veel vaker tweede broedsels maken. Terwijl ze ook nog eens later in het voorjaar aankomen. Maar die hebben hun jaarcyclus anders ingedeeld: zij stellen de rui uit totdat ze in Afrika zijn. Hebben ze geen last van de tijdsdruk om dat te doen voor vertrek. Ik begrijp dan eigenlijk niet waarom die bonte vliegenvangers dat dan wel doen. En zou dat ook snel kunnen veranderen?
1 juni: Over adoptie gesproken
Vandaag kwam ik definitief tot de schokkende conclusie dat de marter ons weer te slim af is. Op 14 april beschreven we ons nieuwe wapen tegen de marter (een gaasje met een gat niet recht voor de opening van de nestkast), dat leek een tijdje goed te gaan. Het lijkt voor de marter onmogelijk nog met zijn poot in de nestkast te hengelen.
De afgelopen dagen verwenen er uit verschillende nesten op het Dieverzand echter jongen, vreemd want er waren geen duidelijke sporen, hoogstens was het nest een beetje rommelig. Je begint een beetje aan jezelf te twijfelen, heb ik die jongen wel teruggezet na het ringen? Gisteren werd er een camerakast geplunderd (zie 25 mei), de haren van de dader zaten nog aan het deksel, dat leek het werk van een (boom)marter. Vandaag waren er weer jongen verdwenen. Zouden ze het toch weer flikken? Het lijkt er wel op want vandaag vond ik ook een nest die zeker niet uitvloog, aan de sporen te zien geplunderd door een marter. Ja ze flikken het dus weer…
Vanmorgen wilde ik de vrouw van nestkast 258 een logger geven, we doen dat bij vogels waarvan we de stamboom kennen zodat we kunnen analyseren of overwinteringsplek en timing van de trek erfelijk zijn. De jongen zijn 13 dagen oud dus dat zou een makkie zijn. Maar de vrouw die ik ving was helemaal niet de moeder van de jongen. Gek, misschien keek deze vrouw even in de kast van een ander denk je dan, maar 10 minuten later ving ik haar weer met een snavel vol rupsen! Het bleek het vrouwtje van een door een marter verorberd nest te zijn die nu dus de jongen van een ander voert. De echte moeder was nergens te bekennen.
Bij staartmezen is bekend dat ze familieleden helpen met het opvoeden van jongen maar bij vliegenvangers is dat niet het geval. Ik kan in de databank ook geen enkele relatie tussen de adoptiemoeder en de moeder of de adoptiemoeder en de vader vinden. Een gek geval dus! Waarom zou ze de jongen van een ander opvoeden? Misschien wil ze wel met de man aanpappen voor een vervolglegsel want zelf bracht ze nog geen jong groot dit jaar of misschien doen vogels ook wel eens iets gewoon omdat ze het leuk vinden.
26 mei: Adoptie
Mensen adopteren omdat ze zelf geen kinderen kunnen krijgen. Of uit nobelheid, omdat de ouders een stabiele opgroeiplek willen bieden aan kinderen die dat anders niet zullen hebben. Bij vogels ligt die motivatie anders. Het meest in de buurt van mensen komen de brandgansouders die jongen bij hun familie voegen (of zelfs stelen van andere ouders) om zo een grotere en daarmee dominantere familie te krijgen. En ouders van koekoeksjongen worden gewoon bedrogen, en hun eigen kinderen worden door het koekoeksjong vermoord.
In nestkasten vinden we soms ook jongen die verzorgt worden door hun niet biologische ouders. In mijn studieplot heb ik dit jaar twee gevallen: een pimpelmees die opgroeit tussen zeven koolmeesjongen (gevoerd door een paar koolmezen) en een bonte vliegenvangerjong in een pimpelmeesfamilie (zie foto). Deze gemengde broedsels zijn niet het resultaat van koekoeksgedrag, maar van competitie om de nestkasten. Het geval van de pimpelfamilie in nestkast 667 illustreert dit mooi. Hier begon een koolmees, die helaas door een marter uit de kast werd gehengeld en zo haar einde vond. Een vliegenvangerpaar maakte hier dankbaar gebruik van, bouwde een nest, legde twee eieren, maar werd vervolgens verdreven door een paartje pimpel. Die bouwde maar een slorig nestje over het vliegenvangernest heen, waardoor de eieren gemengd werden (zie 6 mei). Beide vliegenvangerjongen kwamen uit de eieren, maar één stierf snel. De ander heeft het goed gered, en is duidelijk veel groter dan z’n adoptiebroers en -zusters.
De vraag is altijd wat er later met dit soort vogels gebeurt? Tore Slagsvold uit Noorwegen heeft dit soort adopties op uitgebreide schaal experimenteel gedaan, en daaruit blijkt dat koolmeesjongen die door pimpels worden opgevoed een voorliefde voor pimpels als partners ontwikkelen. En vice versa voor pimpeljongen in koolmeesnesten. Bij ons komt het veel te zeldzaam voor om dit ooit vast te kunnen stellen.
25 mei: Vogelpsychologie
Het voorjaar dendert door. De eiken in het bos beginnen hun frisgroene kleur in te ruilen voor een wat dof donkergroen. Ik vind het minder mooi, en ook voor de meeste rupsensoorten is dit slecht verteerbaar. Dat laatste natuurlijk in letterlijke zin. Zij verlaten de bomen om (vaak) in de grond te verpoppen. Sommige zullen pas tegen volgend voorjaar het licht weer zien. Toch zijn er nog veel rupsen op het moment. Veel van de broedende vogels hebben daar enorm van geprofiteerd, en de meeste mezenjongen zijn nu uitgevlogen. Het werd nog even spannend of misschien de eerste vliegenvangerjongen eerder het nest zouden verlaten dan de koolmezen (een unicum), maar dat was niet het geval.
Ons werk bestaat nu deels uit vogels dingen laten doen die ze eigenlijk niet willen. Een nestkast binnengaan wanneer daar een klep staat om ze te vangen bijvoorbeeld. Sommige individuen lijken niets op te merken en knallen gewoon de kast in. Hebbes! En ondanks dat wij denken dat dat klepje in de nestkast goed verborgen zit, hebben andere individuen het blijkbaar gelijk door. Ze zitten in de nestkastopening naar binnen te kijken om te zien wat er veranderd is. Soms denk je dan dat ze het van vorig jaar onthouden hebben, maar ook ongeringde vogels doen dit.
Een nog ingewikkelder psychologisch spel is om vogels te verleiden ons mee te laten kijken wat voor voedsel ze hun jongen voeren. We doen dit met spiegelreflex camera’s in de nestkast, maar daarvoor moet er eerst wel een grotere nestkast op de oorspronkelijke kast worden geplaatst. En aan de binnenzijde installeren we een lichtsluis (infrarood), en ook een led-lampje om voldoende licht te hebben. Maar alles in kleine stapjes, om de vogel langzaam te laten wennen. De meeste vogels krijgen we uiteindelijk zover, en dat geeft ons een mooi beeld van hun dieet. Niet alleen dit jaar, maar we doen dit al voor het 14e jaar op rij. Dat levert een schat aan ecologische gegevens en geeft inzicht hoe belangrijk rupsen zijn voor de vogels, maar ook wat belangrijke alternatieve prooien zijn. Dat lijkt te verschillen tussen jaren: soms kevers (rozenkevers, soldaatjes), soms dazen, soms nachtvlinders. Maar dit jaar is het nog rupsen dat de klok slaat.
20 mei: Ondertussen gaat het onderwijs door.
Normaal gesproken leiden we rond deze tijd een hele meute studenten op in het veld. Dit jaar is alles anders. Vanwege de uitbraak van het coronavirus hebben we maar één master student in het veld. Een flinke aderlating voor ons want naast dat we ze opleiden tot ecoloog verzetten ze ook bergen werk wat we nu allemaal zelf moeten doen.
De cursus “Animal ecology research” gaat online wel gewoon door. De studenten gaan met data die we al verzamelden aan de slag. Mijn clubje gaat foto’s die we maken als we een vogel in de hand hebben analyseren. Ze willen graag weten of de kopvlekjes bij mannetjes overerven op hun zonen en of vrouwtjes vallen op het uiterlijk van hun vader. Een flinke klus want we hebben tegen de 4000 foto’s van koppen van mannetjes. Gelukkig hoeven ze niet allemaal bekeken te worden want ze zoeken alleen de foto’s van vaders waarvan de zonen of dochters weer terug kwamen in ons gebied en foto’s van de zonen van deze vaders en de partners van de dochters (en dat zijn er ook nog best veel). Eerst een lijst maken van interessante vogels dus, en dan kijken of we de foto’s kunnen vinden. Gisteravond hadden we de lijst af en konden we kijken of we de foto’s van een vader en zijn zoon konden vinden, dat lukte en ze lijken best op elkaar! Niet perfect natuurlijk maar gezien de enorme variatie die er is (geen, één of twee vlekjes en van heel klein tot heel groot), is dit best een treffende gelijkenis. Nu kijken of dat ook geldt voor de rest van de vaders en hun zonen en of het statistisch hard te maken is.
17 mei: 2020 een goed jaar!
Alles wijst er op dat dit een goed broedseizoen gaat worden voor de vogels in ons bos. Momenteel hebben veel vogelsoorten jongen en dit valt bijna perfect samen met een enorme hoeveelheid rupsen. De mezen vliegen af en aan met rupsen, wat we momenteel vastleggen met cameravallen in de nestkasten.
De eerste vliegenvangerjongen waren vandaag zeven dagen oud. Dat is het moment dat ze een ring krijgen, en vanaf nu zijn het voor ons dus individuen die we hun hele leven hopen te volgen. Althans, het kleine deel van hun leven dat ze in Drenthe doorbrengen. We wegen ze ook om te bekijken hoe goed ze groeien, en nu ze zeven dagen oud zijn hebben ze al het gewicht van hun ouders bereikt. Bedenk dat ze een week geleden nog geen anderhalve gram wogen! En over een week verlaten ze het nest al weer.
Misschien het wel wat voorbarig om 2020 nu al als goed jaar te benoemen. Er komen immers nog aardig wat latere nesten aan, en als de rupsen nu opeens massaal verpoppen dan het toch nog beroerd worden. Maar ik verwacht niet dat dat nog gaat gebeuren.
14 mei: De ramp die aan ons voorbij trok
Rampen heb je in soorten en maten. Corona is voor ons mensen een ramp, maar in vergelijking met de sprinkhanenplagen en hongersnoden die Afrikaanse landen momenteel treisteren valt onze rampspoed misschien wel mee, zeker zolang we niet persoonlijk worden getroffen. Je zou de natuur soms wel als een aaneenschakeling van rampen kunnen zien. Hele families die worden opgegeten. De continue waakzaamheid die nodig is, omdat je er anders geweest bent.
Afgelopen nacht had zich een ramp van formaat kunnen voltrekken voor de vele vogels die in het bos leven. Die hebben nu, of krijgen binnenkort allemaal jongen. En die moeten gevoed worden. Gelukkig zijn er heel veel rupsen dit jaar, en die leven van de nog verse blaadjes. Maar vannacht heeft het gevroren, en die vorst is voor die blaadjes een bedreiging. Gelukkig viel de schade vanochtend mee, hoewel enkele vooral jonge eikjes die op open plekken stonden zwaar hebben geleden. Alle blaadjes waren vanochtend zwart. En dat betekent dat de rupsen daar dus ook dood gaan, want opeens is het voedsel op.
Het gaat wel eens echt mis. Ik weet dat dit in 1991 is gebeurd, met een late vorst eind april van rond de 7 graden. De eiken in het bos hadden hiervan zwaar te lijden, en veel van de mezennesten die al eieren hadden werden verlaten. De vliegenvangers waren nog niet eens begonnen te leggen, en in de 50 jaar waarvan we gegevens hebben is er nooit een jaar met een latere eileg geweest. Gelukkig viel het allemaal mee, hoewel het wetenschappelijk wel interessant was om te zien hoe dit zou hebben uitgepakt. Zou er heel sterke selectie zijn geweest tegen de vogels die vroeg broeden?
13 mei: killerspecht
Het ontstemt mensen nogal wanneer de vogels die zij kennen en waar zij van houden, brute moordenaars blijken te zijn. Het geeft nogal wat opschudding wanneer ik vertel hoe vaak koolmezen een bonte vliegenvanger om leggen. Als je van spechten houdt en dat wil blijven doen, kan je maar beter deze blog overslaan.
Gisteren vond ik een uitgehakt gat in de zijkant van een nestkast. Zo’n 3 cm in doorsnee, en daar was duidelijk nestmateriaal uitgetrokken. Een deja vu, want de afgelopen drie jaar gebeurt dit steeds op dezelfde plek in het bos. Hoewel ik geen heterdaadje heb, ben ik er van overtuigd dat het een grote bonte specht is. Die heeft ook ontdekt dat die groene houten kastjes een ware bron van eiwitten zijn. Een gat blijkt snel gehakt, en met snavel en lange tong worden de kleine mezenkuikens naar buiten gehengeld. Weet niet of dat aan de jongen wordt gevoerd, of een snack tussendoor voor een volwassen specht is. Voor ons onderzoekers dubbel nadeel: nestkast kapot, en weer een broedsel minder.
Gelukkig is onze specht kieskeurig. Hij (of zij!) eet alleen maar mezen, en vliegenvangers staan (nog!) niet op het dieet. Eerst dacht ik dat dit misschien was omdat vliegenvangers wat later broeden wanneer de jonge spechten al zijn uitgevlogen, maar ook de tweede broedsels van de mezen waren afgelopen jaar regelmatig de klos. Dat die vliegenvangers systematisch worden overgeslagen geeft te denken. Zijn vliegenvangers minder lekker (nooit uitgeprobeerd…..)? Zijn vliegenvangers veel betere verdedigers tegen een specht? (Maar waarom doen mezen dat dan niet?). Of heeft het geen zin om te hengelen in een vliegenvangernest omdat de structuur zo anders is? Als dat laatste het geval is zou ik verwachten dat spechten wel gaten in vliegenvangerkasten hakken, maar geen jongen hengelen. En dat doen ze niet. Toch maar eens kijken of we een heterdaadje te pakken kunnen krijgen.
Vreemd is verder dat het maar op één plek gebeurt. Die individuele specht (of het paar) heeft deze bonanza ontdekt, en weet het zich blijkbaar ieder jaar weer te herinneren. We moeten vast wachten totdat de specht zelf doodgaat, en dat het dan weer verdwijnt. En maar hopen dat ze het niet aan hun partner en jongen leren, want dan moeten we overstappen op hardhout.
12 mei: leuke verassingen
Het was koud vanmorgen, handschoenen waren geen overbodige luxe geweest. Omdat de meeste vrouwtjes nu broeden, zijn we vooral bezig met het vangen van vrouwen. Vliegenvanger vrouwtjes zijn niet erg verstoringsgevoelig en daarom kunnen we ze van het nest pakken als ze vijf of meer dagen op de eieren zitten, zo weten maar vast wie er overleefd heeft. Erg verstoringsgevoelig zijn ze niet, maar alert wel! Terecht ook want ‘s nachts sluipt er allerlei ongedierte door het bos en voor je het weet eindig je als een hoopje afgebeten veren onder de nestkast. Zeker met dit droge weer is het bijna onmogelijk om een nestkast geluidloos te benaderen, het vergt het betere sluipwerk maar de meeste krijgen we zo wel te pakken. Echt alerte vrouwtjes vangen we later wel als ze jongen voeren. De eerste vrouw die ik pakte, had een logger. Leuk want bij vrouwen hebben we nog niet zoveel loggers aangelegd en weten we dus nog niet zoveel over de trek naar en van Afrika.
Even later ving ik een nog leukere, een vrouw met een Zweedse ring! Maar we zouden met de opwarming van het klimaat toch juist verwachten dat vogels zich kunnen aanpassen door naar het noorden op te schuiven? Navraag bij Koosje Lamers gaf al gauw duidelijkheid. In het kader van haar onderzoek naar hoe vliegenvangers zich aan kunnen passen aan klimaatverandering (zie ook de blog van 18 april), was deze vrouw in 2018 in Boswachterij Ruinen gevangen en naar Zweden gebracht. In Zweden broedde ze succesvol met een Zweedse man. Vorig jaar zagen we haar niet en nu dus op 7 eieren op het Aekingerzand. Ze was niet de enige die de weg terugvond naar Drenthe, er waren ook een paar die binnen een week weer terug waren. Fascinerend toch?
11 mei: eerste jongen zijn uit
Vandaag de eerste twee nesten waar de eieren uitkwamen. Heel vroeg, en maar één keer hadden we een eerdere uitkomst. Het spande er om, want één van de nesten had een uitgerekende uitkomstdatum van 8 mei, maar dat werd dus twee dagen later. Dat komt vast omdat het relatief koud was toen de eieren werden gelegd. Als het dan warm is dan willen vrouwen versnellen, en gaan ze al broeden terwijl het legsel niet compleet is. Daarmee winnen ze een paar dagen, maar met het nadeel dat de eieren niet allemaal synchroon uitkomen. Vooral voor de laatst uitgekomen jongen pakt dat nadelig uit wanneer voedseltekorten ontstaan. Als het koud is wachten de vliegenvangers soms zelfs een enkele dag voordat ze gaan broeden. Onduidelijk of dit echt een “keuze” is om een beetje te vertragen, of dat ze gewoon de energie niet hebben om gelijk ook nog eens te gaan broeden.
10 mei: race tegen de klok
Vliegenvangers zijn eigenlijk meer Afrikanen dan Nederlanders, ze zijn hier maar een paar maanden. In de loop van april komen ze aan en in augustus zijn de meeste alweer weg. Binnen die tijd moeten ze zich voortplanten, hun veren ruien en opvetten voor de terugweg. Liefst leggen ze zo vroeg mogelijk een ei om van de voedselpiek in het bos te profiteren als er jongen zijn. Vroeg aankomen is een manier om dit te bewerkstelligen. Maar vliegenvangers kunnen ook eerder leggen door het interval tussen aankomst en eileg te verkleinen. We zien dat ook in onze gegevens. Vroege vliegenvangers wachten ongeveer 14 dagen met het leggen van het eerste ei terwijl late vliegenvangers dat al een week na aankomst kunnen doen. Ik maakte van een paar nestjes elke dag een foto, de vrouw links arriveerde op 14 april en legde op 29 april en de vrouw rechts arriveerde op 21 april en legde op 27 april het eerste ei. Laatste legt zelfs nog een beetje eerder!
Toch zien we dat gemiddeld genomen de vogels die het vroegst aankomen de meesten overlevende jongen grootbrengen ook als ze op dezelfde datum een ei leggen. Vroege vrouwen hebben misschien de keuze uit de beste territoria of zijn sowieso van betere kwaliteit (dat rechter nest ziet er toch behoorlijk inelkaar geflanst uit, of dat effect heeft weten we niet. Wel dat vroege aankomers iets vaker hun genen doorgeven aan volgende generaties).
9 mei: Hoe zwaar moet je zijn?
De eerste vliegenvangereieren staan op uitkomen. Er komen nog incidenteel vrouwen aan, en mannen die een vrouw hebben zitten soms verderop bij een nestkast te zingen om nog een tweede vrouw te krijgen. Tegelijkertijd zijn er ook nog aardig wat mannen die nog helemaal geen vrouw hebben. Ze zitten soms al weken te zingen, en voor m’n gevoel kan je horen dat de pit er wel uit is. Het zou leuk zijn om daar eens opnamen van het maken en te analyseren, om te kijken of ze inderdaad beroerder gaan zingen. In sommige van onze nestkastgebieden is de helft van de mannen nog ongepaard. In andere nog maar een enkeling. Ook interessant om uit te zoeken waar dat mee te maken heeft.
Die ongepaarde mannen gaan regelmatig de nestkast in waarboven ze zitten te zingen. Wij maken daarvan gebruik om ze te vangen, want we willen ook graag weten wie het zijn. Zijn het geringde vogels die we kennen van vorige jaren, en verschillen mannen die wel of geen vrouw krijgen. Met een klepje in de kast is zo’n vaak redelijk gemakkelijk te vangen. Vandaag ving ik er zo wel acht. Opvallend was dat een enkeling bijzonder licht was: slechts 10.5 gram, tegen rond de 12 gram gemiddeld. Dan denk je al snel: die is er beroerd aan toe. Maar het kan ook een teken van kracht zijn: als er heel veel voedsel is dan kan je het je permitteren om heel licht te zijn. Je kunt immers altijd eten wanneer het nodig is. Het voordeel van licht zijn is dat je beter in staat bent om snel te kunnen vliegen als het moet, en dus beter aan een sperwer kunt ontsnappen. Hoe zwaar je moet zijn als vogel is steeds een balans tussen verschillende risico’s. Een afweging hoe groot de kans is dat je eventueel dood gaat van de honger, of dat je een sperweraanval moet verwerken. De vraag is dan nog wel waarom buurmannen op dit moment twee gram van elkaar kunnen verschillen. Maken zij een verschillende afweging?
8 mei: Legselgroottes
Eerder ging het er over dat je zoveel niet weet van een soort, zelfs als je er al heel lang onderzoek aan doet. Maar van sommige dingen denk ik toch echt dat het een soort wetmatigheid is. Zoals dat vroeg leggende vliegenvangers meer eieren in hun legsel leggen dan wanneer ze laat in het seizoen leggen. Vroege leggers leggen gemiddeld bijna 7 eieren, terwijl aan het eind van het seizoen dit naar 5 gaat, of soms zelfs 4.
Wetmatigheden in de natuur blijken echter relatief (en heet het dan nog wel wetmatigheid?). Dit jaar lijken de vliegenvangers zich weinig aan te trekken van dat ze meer eieren moeten leggen wanneer ze vroeg beginnen. Eén van de vroegste leggers had er maar 5, terwijl vogels die een week later legden een enkele keer wel 8 eieren legden. Die 8 legsels komen sowieso niet veel voor dit jaar, terwijl er toch nog veel rupsen zijn.
Het idee is dat vroege leggers meer van de rupsen kunnen profiteren dan latere leggers, waarvan de jongen de rupsenpiek missen. Dus is het ook verstandig om minder eieren te leggen, want die jongen gaan anders immers dood. Dat verstandig moet je dan zien in het licht van natuurlijke selectie.
Misschien waren de vroeg-leggende vogels dus wel te vroeg dit jaar. Was er nog weinig voedsel om eieren te bouwen. Maar dan vraag je je af waarom ze niet wat langer hebben gewacht? Het zou kunnen dat ze daarmee wat tijd kopen, en als de omstandigheden het toe laten nog een tweede legsel kunnen maken na het uitvliegen van het eerste. Komt niet vaak voor, maar het lijkt toe te nemen. Misschien een bijproduct van klimaatsverandering?
7 mei: Ienie-mini eitje
Elke ochtend denk ik weer dat het bijna niet mooier kan zijn in het bos. De enorme schakering van verschillende tinten frisgroen van de eiken tegen de staalblauwe lucht. Het duurt lang dit jaar dat het zo mooi is, deels omdat het nog niet heel warm is geweest. Dan gaat het altijd hard, en veranderen de kleuren in doffere tinten.
Gisteren schreef ik over de frustratie van niet altijd alles weten over de individuen die we bestuderen. Vandaag misschien een van de raadsel-nesten een beetje opgelost. Daar was op 27 april het eerste eitje gelegd, maar daar waar het ook bij gebleven. Vervolgens een tijd niets, maar op 5 mei een vrouw in de nestkast. Ik vermoedde een nieuwe. Maar vandaag lag er opeens een tweede eitje: een ienie-mini eitje waar zeker geen jong uit kan komen! Zou het toch dezelfde vrouw zijn, en dat die gewoon moeite heeft om eieren te leggen? Of is het een nieuwe? Misschien moeten we als er nog meer eieren komen, en er ook een jong uit dat eerste ei komt maar DNA afnemen voor een ouderschapstest. Een mooie aflevering voor “DNA onbekend”.
6 mei: Control freaks
Het liefst willen we van elk individu zijn of haar geschiedenis kennen. Wanneer ze zijn aangekomen uit het overwinteringsgebied, met wie ze paren, wanneer ze eieren leggen. Maar in deze tijd van het jaar verlies je wel een beetje controle. Er verdwijnen namelijk vliegenvangers bij nestkasten. Deels opgegeten door een marter, maar als een nest overhoop is gehaald misschien toch ontsnapt? Of een overname door een pimpelmees (die nu op vijf eigen eitjes en twee mooi licht-blauwe vliegenvangereitjes zit te broeden). En er zijn de gevallen waar na één of twee eieren de vrouw plotseling is verdwenen en de man weer zit te zingen. Die kan zijn opgegeten door een sperwer, maar ook naar een buurman twee of drie nestkasten verder zijn verhuisd. Dus komen er nu nog nieuwe vrouwen aan, of zijn de meeste nieuwe die we zien verplaatsingen?
Je zou kunnen zeggen dat dit gemakkelijk is na te gaan. Immers, je weet hoeveel er afvallen, en je weet ook hoeveel er bij zijn gekomen. Gemakkelijke som. Helaas is het zo gemakkelijk nog niet, want er is een heel groot gebied buiten onze nestkastplots waarvan we geen weet hebben. Al die vliegenvangers die in natuurlijke holtes broeden, en waarvan de nesten misschien wel vaker over de kop gaan. En die dan mogelijkerwijs verhuizen naar onze nestkastgebieden. Ik moet er niet aan denken hoeveel ruis dit geeft.
Gelukkig weten we van eerder onderzoek met geolocator loggers dat onze aankomst-score heel mooi overeenkwam met wat de logger ons vertelden. Dus hoewel we vast wel wat ruis hebben, is er toch voldoende controle voor de controlfreaks die we zijn.
3 mei: De één z’n dood is de ander z’n brood
Of eigenlijk niet in dit geval want hoewel we al 16 door Koolmezen afgemaakte vliegenvangers hebben, zag ik vandaag iets anders wat je kan overkomen als je dezelfde nestkast hebt uitgekozen als een stel mezen. In nestkast 350 verwachtte ik het eerste eitje van een vliegenvanger maar er lag het eerste eitje van een Koolmees! Gisteren nog een compleet nest van een vliegenvanger en vandaag eroverheen het nest van een Koolmees.
Ik had inmiddels al gehoord dat de buurman van nestkast 348 niet meer zong, en dat terwijl hij al sinds zijn aankomst op 11 april hard probeerde een vrouw te krijgen. Blijkbaar waren alle mannen om hem heen aantrekkelijker want het werd langzaam stil om hem heen (een teken dat alle mannen voorzien waren van een vrouw). Nu hij eindelijk zijn mond hield, was ik blij voor hem. De man van nestkast 350, die op 14 april aankwam en op 21 april zijn vrouw veroverde, zong vandaag weer. Blijkbaar vond zijn vrouw de overname door een Koolmees onverkropbaar en ging ervandoor. Naar de buurman waarschijnlijk want daar was ze druk aan het nestbouwen en de buurman moedigde haar daarbij aan. Haar ex kwam daarbij ook nog kijken en moest lijdzaam toezien hoe zijn vrouw in de nestkast van de buurman verdween. Daarna onstond er nog een fikse knokpartij tussen de mannen en blies de man die zijn nest door Koolmezen liet inpikken de aftocht.
Je vraagt je af op basis waarvan ze haar keuze in eerste instantie maakte. Was het het mooie verenkleed van de man? Of was het zijn mooie liedje? En waarom niet de man die ze in eerste instantie links liet liggen? Wij als onderzoekers vinden dat soort mannen (mooi zwart-wit met een grote witte vlek op het voorhoofd), aantrekkelijker dan zo’n meer grijsbruin beestje zonder vlek op het voorhoofd zoals haar oorspronkelijke keuze. De theorie zegt ook dat dat soort mannen aantrekkelijker zijn omdat zo’n verenkleed kostbaarder in onderhoud is, maar is dat eigenlijk wel zo? Later meer daarover.
2 mei: Een individuele geschiedenis
Doordat wij vogels ringen, worden het opeens individuen. Ieder individu met een ander nummer, zodat als je een vogel terugvangt zijn of haar geschiedenis kent. Gisteren ving ik de vroegst aangekomen vrouw terwijl ze op haar vijf eieren zat te broeden. Eén van de vele voordelen van bonte vliegenvangers is dat ze dit toelaten, zonder noemenswaardig negatief effect.
De vrouw was geringd en geboren in 2017, op 400 meter afstand. Geboortedatum 20 mei, uitvlieggewicht 14.4 gram. Een redelijk vroeg geboren vogel, maar niet extreem vroeg. Redelijk goed op gewicht, maar ook niet heel goed. Maar toch heeft ze het gered om tot nu toe te overleven. Opmerkelijk is dat we haar niet hebben gezien sinds haar geboorte. Dus wat ze de afgelopen twee broedseizoenen heeft gedaan is een raadsel. Heeft ze niet gebroed, of iets verderop buiten het nestkastengebied? Dit is overigens een patroon dat niet ongebruikelijk is voor bonte vliegenvangers. Vooral mannen hebben er last van (of eigenlijk hebben wij onderzoekers dat), en vrouwen die op in hun derde jaar voor het eerst opduiken zijn relatief zeldzaam.
Ook van haar vader kennen we een heel stuk geschiedenis. Hij werd geboren op 15 mei 2014 (en dat is echt vroeg!) op ongeveer 150 meter verderop. We vingen hem in 2015 voor het eerst op anderhalve kilometer buiten het nestkastgebied waar hij zong maar geen vrouw leek te krijgen. Vanaf 2016 vestigde hij zich in het nestkastgebied op ongeveer 500 meter van zijn geboorteplaats en broedde daar succesvol in dat en het daaropvolgende jaar. Interessant is dat hij ook nog een zus had die terugkeerde als broedvogel, en in 2016 zijn buurvrouw was (broedde op slechts 100 afstand). De moeder was een immigrant, en is alleen in 2017 waargenomen.
1 mei: Een half leven lang
Voor buitenstaanders is het misschien moeilijk te geloven, maar ik onderzoek al bijna een half leven lang bonte vliegenvangers. De vraag die zich dan ook altijd weer opdringt: weten jullie ondertussen niet alles van die vliegenvangers? En het antwoord is een eenvoudig: nee! Het is een cliché, maar hoe meer je weet, hoe beter je ook weet wat je allemaal niet weet. En dat is een heleboel. En nu de wereld zo snel verandert, is zo’n systeem dat je goed kent een mooie meetlat om die veranderingen te kunnen duiden.
Het is een dilemma of ik altijd aan die vliegenvangers zal blijven werken. Laat ik om te beginnen zeggen dat ik nog geenszins ben uitgekeken op de vliegenvangers. Maar de vraag die ik me regelmatig stel, is wel of ik niet toch ook het grotere systeem waarvan die vliegenvangers onderdeel uitmaken beter moet onderzoeken. Dat doen we deels: we meten ook dingen aan de bomen en hoeveel rupsen er zijn per jaar en wanneer die pieken. Maar we weten nog slecht om welke rupsensoorten het gaat, en wie verder allemaal mee-eet van die rupsen. En hoe de rupsen effect hebben op de bomen (en de bomen op de rupsen)? En of die interacties tussen soorten ook veranderen als gevolg van klimaatverandering?
Dit jaar doe ik weer wat kleine stapjes op weg naar die grotere puzzel. Eén van die stapjes is om ook eens goed naar nesten van andere vogelsoorten te zoeken, zodat ik vervolgens kan kijken wat die eten. Dan merk je dat wij maar gemakzuchtige biologen zijn, want andere nesten zijn niet gemakkelijk te vinden. Zeker niet in vergelijking met die nesten in onze nestkasten. Maar ik krijg het steeds beter door. Het gemakkelijkst is om nestbouwende vogels te volgen, want die lijken zich minder van je aan te trekken dan wanneer er al echt iets van waarde in het nest ligt (zoals eieren of jongen). Maar je moet dan wel open staan voor dit soort waarnemingen, en dat vergt een zekere rust terwijl je je door het bos beweegt. Dus eens niet: snel-snel naar de volgende nestkast. Ik heb nu al vijf zwartkopnesten, drie fitissen, één tjiftjaf en een fluiter gevonden. Om het in perspectief te plaatsen: in hetzelfde gebied ken ik 30 nesten van bonte vliegenvangers, 48 koolmezen, 7 pimpels en 3 boomklevers, die allemaal in een nestkast broeden.
30 april: Vreemd jaar
Elk jaar weer zeggen we weer half grappend tegen elkaar: “Het is een vreemd jaar, dit jaar.” Dat geeft te denken, want het kan betekenen dat ondanks al het onderzoek dat we doen, we eigenlijk geen steek opschieten met het werkelijk begrijpen van het systeem waaraan we werken. Maar je kan ook zeggen: ecosystemen zijn zo complex, met al die verschillende actoren (individuen die verschillen, soorten die verschillen, en dan nog jaren die verschillen in bijvoorbeeld het weer) dat bijna geen jaar hetzelfde zal zijn als het vorige. En alleen door lang te meten aan hetzelfde systeem krijg je echt kennis over wat er speelt, met alle variatie die er is.
Waarom dit jaar vreemd is? Bijvoorbeeld omdat het bos spettert van de appelvinken en de zwartkoppen. Omdat de vliegenvangers uitzonderlijk vroeg hun eieren leggen, en de mezen juist niet. Omdat de overleving van de vliegenvangers tussen vorig jaar en nu uitzonderlijk laag lijkt te zijn (maar dat moet nog blijken wanneer we ze gaan vangen). Omdat er toch weer veel rupsen lijken te zijn, terwijl we vorig jaar dachten dat die nu zou moeten inzakken. Ach, er zijn veel zaken op te noemen die dit jaar bijzonder maken, maar als je naar heel veel dingen kijkt dan zal je altijd wel wat vinden.
En hadden we dan niets voorzien dit jaar? Jawel hoor. Bijvoorbeeld dat er veel vliegenvangers door de mezen zouden worden gedood, omdat er veel mezen zijn en er relatief veel overlap is tussen mezen en vliegenvangers in timing. We hebben nu al 16 dode vliegenvangers gevonden. Geen recordjaar (toen we er 28 hadden), maar toch meer dan gemiddeld. En ik kan nu ook al wel voorspellen dat de vliegenvangers dit jaar relatief veel rupsen in hun dieet zullen gaan hebben, omdat de rupsen niet heel erg vroeg en wel uitbundig zijn, en de vliegenvangers juist wel vroeg zijn. Zo krijgen we steeds iets meer begrip, maar ik weet zeker dat volgend jaar ook weer vreemd zal zijn.
26 april: Verschillende karakters
Variatie komt in de natuur op vele manieren voor. We zien dat eigenlijk iedere dag wel in het bos. We herkennen de mannen in het bos aan het verenkleed. Zo zijn mannen er van zwart tot bruin, met en zonder kopvlekken, grote en kleine kopvlekken, een groezelige borst of een witte borst, veel en weinig wit op de vleugels (eventuele ringen helpen natuurlijk ook bij de herkenning) en nog wat kenmerkjes.
Maar er is ook duidelijk variatie in gedrag. Oooo, dat is die man die altijd in die hoge den gaat zitten en die je nauwelijks kan zien, of dat is die man die altijd bij die andere nestkast gaat zitten als je eraan komt of dat is die man die op twee meter afstand gaat zitten alarmeren en zo nog veel meer. Waarom is al die variatie er eigenlijk? Als er één gedragstype is dat succesvoller is dan het andere en als gedrag een genetische basis heeft (wat al vaak is aangetoond), zou je toch verwachten dat dat andere type gaat verdwijnen? Misschien zijn bepaalde typen niet onder alle omstandigheden het meest succesvol. Wie kunnen er, met het oog op de klimaatverandering, bijvoorbeeld nieuwe gebieden koloniseren?
In 2017 hingen we nestkasten in een aantal nieuwe gebiedjes, we wilden weten wat voor vliegenvangers zich in die nieuwe gebieden zouden vestigen. We wilden ook weten of dat afhing van het aantal mezen in een gebied. Daarom maakten we in een deel van de gebiedjes de nestkast ongeschikt totdat er vliegenvangers arriveerden en in de andere gebiedjes mochten de mezen de meeste nestkasten inpikken. Zo hoopten we de dichtheid aan mezen te manipuleren. Dit werkte niet want zodra we de bodem in de nestkast zetten, pikten mezen de nestkast in. Wel vonden we dat vliegenvangers die heel agressief op een opgezette koolmees op hun nestkast reageerden degene waren die meer in de nieuwe gebiedjes opdoken en ze brachten daar ook meer jongen groot dan hun timide soortgenoten. Maar….dat was in één jaar. In 2018 waren er in weer nieuw opgezette nestkastgebiedjes ongeveer evenveel van de verschillende karakters en brachten de agressievelingen wat minder jongen groot dan de wat minder heetgebakerde types. We weten niet waarom dat zo is maar we weten wel dat er in 2018 veel meer rupsen waren. Misschien doen agressievelingen het beter als er minder voedsel is en kan je beter wat minder tijd aan ruzie kwijt zijn als er genoeg voedsel is.
25 april: Webcam!
Bij ons veldstation zit al meer dan een week een Bonte Vliegenvanger te zingen. Omdat alle nestkasten rond het huis al bezet zijn door mezen, zocht hij zijn heil in een oud spechtenhol. Geen ideale plek zo te zien, er was tot nu toe ook geen vrouw die hem of zijn plek wat vond. Gisteren heb ik er een nestkast met een camera bijgehangen. Terwijl ik nog bezig was, kwam hij al kijken maar met hem ook twee pimpelmezen. Blijkbaar is er een behoorlijke woningnood. Dat merkte ik afgelopen donderdag ook, ik had de dag ervoor een tijdelijke nestkast opgehangen bij een natuurlijke holte om de geringde man te vangen. Een dag later hadden Koolmezen de kast al ingepikt en lag er 10 cm mos in binnen 24 uur!
En dat zagen we ook bij een experiment die we in 2017 en 2018 deden. We wilden weten of er verschil in gedrag was tussen vliegenvangers die zich invechten in nieuwe gebiedjes met veel mezen en nieuwe gebiedjes met weinig mezen. In de helft van de gebiedjes waar we nieuwe nestkasten ophingen, maakten we een deel van de nestkasten ongeschikt tot de vliegenvangers arriveerden en in de andere helft lieten we de mezen hun gang gaan. We hoopten zo op verschillende dichtheden aan mezen maar dat werkte niet want zodra we een bodem in de nestkast zetten werd deze vaak ingepikt door een Koolmees. Je vraagt je af wat deze mezen hadden gedaan als er niet ineens een nestkast was geweest, niet broeden? Uiteindelijk hadden we geen dichtheidsverschil maar wel interessante resultaten, daarover later meer. Eerst maar eens zien wie de nieuwe nestkast bij het veldstation krijgt, dat kan je HIER zien (en ook op de tab linksboven).
22 april: Onverwachte eitjes
Elke dag staan we voor dag en dauw op om de aankomst van de vliegenvangers vast te leggen. We willen dit voor elk individu weten, zodat we kunnen kijken hoe dit kenmerk overerft. Maar hoe goed zijn onze waarnemingen eigenlijk? Daar twijfel ik zelf regelmatig over, en die twijfel is goed, want daardoor zullen je waarnemingen vast beter worden.
De afgelopen dagen was die twijfel er weer eens. Eén van mijn allervroegste mannen die op 6 april aankwam, paarde met de allervroegste vrouw op 9 april. Vrouw was deels herkenbaar, want ze had de aluminium ring aan haar linkerpoot (maar dat hebben natuurlijk veel meer vrouwen). Het grappige is dat mannen zich onmiddelijk anders gaan gedragen wanneer ze gepaard raken. Daarvoor zingen ze vrijwel continu, maar eenmaal aan de vrouw vallen ze vaak helemaal stil. Sommige van die paartjes kan je dagen niet zien, hoewel het groeiende nest in de nestkast getuige is van dat ze toch actief aanwezig zijn. De man waarover dit gaat viel ook wat stil en vergezelde zijn vrouw terwijl die voedsel zocht. Maar vanaf 12 april zat hij weer te zingen, en wel bij verschillende nestkasten. Geen vrouw te zien, en ook geen nestbouw meer. Dan denk ik: vrouw is vast vertrokken. Mogelijk was de buurman aantrekkelijker, of is ze door een sperwer verorberd.
Dat duurde zo een kleine week, waarin ik de man elke dag zingend aantrof. Maar vanaf 19 april is er weer een vrouw, die ik nestbouwend waarnam. Ai, die vrouw heeft ook een aluminium ring aan haar linkerpoot. Dat maakt het ingewikkeld, want eigenlijk weet ik niet of dit dezelfde vrouw is die al op 9 april aankwam. Het beste is dus maar om deze vrouw helemaal geen aankomstdatum te geven, want ik ben er gewoon niet zeker van.
Maar vandaag word ik verrast door twee eieren in de nestkast van deze vrouw. Gisteren heeft ze dus haar eerste ei gelegd, en dat kan onmogelijk maar twee dagen na haar aankomst zijn op 19 april. Sterker nog, het meest waarschijnlijke scenario is dat dit wel de vrouw moet zijn die op 9 april aankwam. Zo gaat ze toch maar de databank in.
Vandaag overigens nog drie nieuwe nestkasten met één eitje van bonte vliegenvangers. Voor deze vrouwen was dat 12, 11 en zelfs maar 7 dagen na aankomst. Dat is opmerkelijk snel voor vroege aankomers. Als vrouwen er gemiddeld 10 dagen over gaan doen tussen aankomst en eileg, dan verwachten we de komende dagen nog meer eitjes.
21 april: Kneusje of niet.
Ieder jaar krijgen alle ongeringde vogels die in onze nestkasten broeden een ring met een unieke letter-cijfer combinatie, ook alle jongen die in een nestkast uit het ei kruipen krijgen een ring. Door dat ieder jaar te doen, verzamelen we gegevens over de overleving en de rekrutering van onze vliegenvangers. Zo weten we bijvoorbeeld dat wanneer een vliegenvanger eenmaal volwassen is hij (mannen) een kans van ongeveer 45% heeft om te overleven, ruwweg één op de twee mannen zien we het jaar daarna dus terug in ons gebied. Bij vrouwen is dat wat lager, ongeveer één op de 3 zien we later terug. Sinds het begin van onze studie in 2007 is dat min of meer stabiel. De vogels die we niet terug zien hoeven niet dood te zijn, ze kunnen ook buiten ons gebied broeden.
Van de jongen zien we maar één op de tien terug. Veel jongen gaan waarschijnlijk dood vlak na uitvliegen, anderen overleven de reis heen en weer naar Afrika niet. Maar eigenlijk weten we daar bar weinig vanaf, je ziet ze na het uitvliegen nog een weekje en dan zijn ze weg todat ze weer in een nestkast van ons opduiken.
Ook van de jongen zal een deel buiten het gebied broeden, we krijgen terugmeldingen van onze jongen broedend in omliggende bosgebieden maar ook tot in het Noorden van Duitsland. De kans dat er buiten ons gebied jongen onopgemerkt blijven is vrij groot want wie vangt er nou een bonte vliegenvanger om de ring te lezen.
Vandaag keek ik iets verder dan de nestkasten. Rond het Dieverzand zitten nu 5 mannen te zingen bij een natuurlijke holte. Vanmorgen ving ik er één met een tijdelijke nestkast, die had ik gisteren even opgehangen om hem te lokken. Het bleek een man die in 2017 uit het ei kroop in een nestkast op nog geen 300 meter afstand, daarna zagen we hem tot vandaag niet. Vliegenvangers broeden niet altijd in hun tweede jaar maar het kan goed zijn dat deze vliegenvanger graag in natuurlijke holtes broedt, hoewel….hij zat eerst bij een nestkast te zingen en werd daar weggejaagd door een andere man en hij accepteerde mijn nestkasje ook wel grif. Misschien is een natuurlijke holte wel z’n enige optie. De nestkast heeft hem misschien net wat glans gegeven want er kwam ook een vrouw kijken toen ik hem zat te wegen, dus ik heb de nestkast maar laten hangen voor deze broedpoging. Deze vogel laat zien dat onze overlevingsschatingen aan de conservatieve kant zijn, want er zijn natuurlijk veel meer van dit soort jongens die we nooit weer zien en die wel leven en kinderen krijgen.
20 april: Records zijn niet interessant
Wetenschap gaat niet over records. Wetenschap gaat over begrijpen hoe de wereld in elkaar zit. Niet iedere wetenschapper zal het daar mee eens zijn, want het is bijna lachwekkend in hoeveel wetenschappelijke artikelen er geclaimd wordt dat men de eerste is met een bepaalde ontdekking. Als je je maar heel erg beperkt dan is het vast de eerste keer, maar opeens ook bijzonder weinig interessant. De grote wetenschappelijke tijdschriften doen daar helaas maar al te graag aan mee, want die willen vooral verhalen over “echt nieuwe” dingen.
Ik wilde gaan beweren dat de natuur niet aan records doet. Maar dat is bezijden de waarheid. Evolutie bevoordeelt die individuen die de meeste overlevende nakomelingen krijgen, dus je zou kunnen zeggen dat dit ook een continue record-race is.
Vandaag vond ik het eerste bonte vliegenvanger-ei van het jaar. Maar niet alleen van dit jaar, maar ook van alle jaren sinds 2007 dat we hier in Drenthe werken. Van de ruim 4000 nesten die we hebben onderzocht was het allervroegste eitje op 21 april gelegd (8 keer zelfs), maar nooit eerder. Voor ons dus een record, maar geen Nederlands record. Op de Hoge Veluwe, waar al sinds 1959 onderzoek aan vliegenvangers wordt verricht, is het record 17 april, is er ook een legsel begonnen op 19 april, en twee op 20 april. Al die legsels zijn overigens sinds 2009 gevonden. Voor 1983 werd er zelfs nooit een eitje gevonden voor 1 mei. Het geeft aan hoe zeer het begin van het broedseizoen vervroegd is in de loop van de afgelopen 50 jaar. De vraag is of er aan zo’n record-race ooit een einde gaat komen. Is het mogelijk dat er een harde grens is, en vliegenvangers niet eerder meer kunnen gaan leggen? Dat we over 10 jaar een artikel schrijven waarin we stellen dat we de eerste zijn die laten zien dat het einde van de records nu echt bereikt is.
19 april: uit de dood herrezen
Iedereen sterft eens, en ook niet vaker. Vandaag heb ik even getwijfeld aan deze logica. In nestkast 719 vond ik een ei, terwijl nog maar vier dagen geleden de koolmeesvrouw hier op het nest was overleden. Legnood dacht ik, mogelijk door de koude nacht (zie blog van 15 april). De dag daarop zat er gelijk een bonte vliegenvanger bij deze kast te zingen. De één zijn dood is de ander zijn kans om te broeden.
Die mees is natuurlijk niet uit de dood herrezen, want ze ligt in een plastic zakje in onze vriezer, naast de perenijsjes. Blijkbaar heeft de koolmeesman snel een andere vrouw gekregen, die het plekje van de overleden vrouw heeft overgenomen. Niks gerouw dus bij mezen (denk ik dan). Omdat we niet echte aandacht aan de mezen besteden kennen we niet het verhaal hierachter. Maar uit eerder onderzoek weten we dat mezenpaartjes in het broedseizoen strikte territoria verdedigen. Iedereen wil zo’n territorium het liefst in een mooi eikenbos met heel veel rupsen, en daar zijn de territoria dan ook snel verdeeld. Wie daar niet aan de bak komt, wijkt uit naar de slechtere stukken (dennen) bos, en als er in een jaar heel veel mezen zijn, dan kan ook daar niet iedereen broeden. Er zijn dus vaak niet-territoriale mezen, die als een kans zich voordoet graag de plek innemen van een ander wanneer die sneuvelt.
Dit buffer-effect is in 1953 al beschreven door de Nederlandse ecologen Luuk Tinbergen en Huib Kluijver. Het leidt er toe dat in jaren met weinig mezen, bijna alle mezen op goede plekken broeden en daar per paar veel jongen grootbrengen. In mezenrijke jaren zijn er dus ook veel mezen op slechte plekken of mezen die helemaal niet broeden, en daardoor brengt de gemiddelde mees in zo’n jaar juist veel minder jongen groot. Een mooi staaltje van populatie-regulatie.
18 april: Ondertussen in Zweden
Sommige experimenten zijn bijna te risicovol om uit te voeren. Ons translocatie-experiment waarin we vliegenvangers naar Zweden brachten valt binnen die categorie. Koosje Lamers heeft afgelopen drie jaar met ons team in Drenthe dit experiment uitgevoerd. We brachten Nederlandse vliegenvangervrouwen naar Zweden en paarden die daar met Zweedse mannen. Daar komen dan hybriede vliegenvangerjongen uit. En we brachten ook Nederlandse eieren naar Zweden om die daar door Zweedse ouders te laten grootbrengen. Dat was al een logistieke nachtmerrie om uit te voeren, maar wat je helemaal niet in de hand hebt is of die vliegenvangerjongen uit dit experiment ook in voldoende mate terugkeren om daar zinnige metingen aan te doen.
Waarom we in hemelsnaam dergelijke toeren uithalen met de vliegenvangers? We willen begrijpen hoe vliegenvangers zich kunnen aanpassen aan klimaatverandering, en één van de mogelijke manieren is dat als vliegenvangers te laat uit Afrika arriveren voor het steeds vroegere voorjaar, ze het voorjaar als het ware in kunnen halen door verder naar het noorden door te vliegen. In Zuid-Zweden begint het voorjaar twee weken later dan hier, en voor een vliegenvanger is dat maar één nachtje vliegen. Tel uit je winst. Maar dan? Is het zo dat Nederlandse vliegenvangers die in Zweden zo zouden gaan broeden dan jongen krijgen die het Nederlandse jaarritme hebben, of juist het Zweedse? Om dat uit te vinden doen we dus dit experiment.
Het grootste succes van afgelopen week kwam wat mij betreft van Koosje uit Zweden. Zij zag daar al op 12 april de eerste vliegenvangerman. Heel vroeg voor Zweden, en het bleek dan ook een experimentele vogel te zijn die we als ei naar Zweden hadden gebracht. Hij broedde daar vorig jaar ook al, en toen kreeg hij een geolocator mee. Nu is hij terug, en Koosje ving hem gisteren met een logger vol data van een heel jaar waar hij zich heeft opgehouden. Zo komen we niet alleen te weten in hoeverre het verschil in trektijd tussen Nederlandse en Zweedse vliegenvangers komt door hun genen, maar ook de plek waar ze overwinteren. Dit is nu de derde Nederlandse vliegenvanger die opgegroeid is in Zweden, daar een keer gebroed heeft, vervolgens een loggertje heeft gekregen en deze ook weer het daaropvolgende jaar mee terugbracht. We hopen er dit jaar nog een paar te vangen.
17 april: Even een andere tak van sport
Evolutionair biologen zijn geobsedeerd door variatie. Want variatie is alomvertegenwoordigd in de natuur, en biologen willen graag weten in welke mate die variatie komt door genen en door de omgeving. Als er genen in het spel zijn, is de volgende vraag waarom selectie die variatie niet heeft uitgeroeid? Maar die genetische variatie vormt ook een mooie basis voor evolutionaire aanpassing wanneer de omgeving verandert.
Vandaag heb ik vliegenvangerzang opgenomen. In samenwerking met David Wheatcroft van de universiteit van Stockholm onderzoeken we in hoeverre dialectverschillen in zang tussen vliegenvangerpopulaties mogelijk een genetische basis hebben. David heeft die verschillen al laten zien, maar hij zag wel brood om metingen te doen in ons grote vliegenvangerverhuis-experiment. Dat is het promotie-onderzoek van Koosje Lamers, waarvoor we de afgelopen drie jaar vliegenvangereieren vanuit Nederland hebben verhuist naar Zweden, waar ze door Zweedse ouders werden uitgebroed. Die jongen hebben natuurlijk Nederlandse genen, maar ze vliegen wel terug naar Zweden om daar weer te broeden. Die vogels zijn interessant in meerdere opzichten.
Algemeen wordt aangenomen dat vogelzang vooral is aangeleerd, net als menselijke taal. Als dat zo is dan verwachten we dat de Nederlandse vogels die in Zweden zijn opgegroeid Zweeds zingen, en dus niet zijn te onderscheiden van Zweedse vliegenvangers. Koosje is in Zweden op zoek naar vliegenvangers uit haar experiment van de afgelopen jaren om daar allerlei metingen aan te doen, waaronder dus zang. Ik heb vandaag dus Nederlandse zang opgenomen, zodat we een mooie vergelijking kunnen maken. Het voelt als een beetje andere tak van sport, hoewel nog steeds vliegenvangers, nog steeds Dwingelderveld, nog steeds lekker veel zon. Benieuwd wat er uit gaat komen.
16 april: 5000 kilometer vliegen voor niks
Bonte vliegenvangers zijn holenbroeders, van nature in boomholtes maar ze nestelen ook graag in nestkasten. Ideaal voor ons want die nestkasten kunnen we zo ophangen dat het voor ons handig is, bijvoorbeeld op borsthoogte zodat we er gemakkelijk in kunnen kijken. We hebben in 2007 ongeveer 1100 nestkasten opgehangen in verschillende terreinen van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en stampten zo als het ware een broedpopulatie uit de grond. We kunnen daarmee allerlei wetenschappelijke vragen beantwoorden maar moeten daarbij wel in het achterhoofd houden dat de situatie niet geheel natuurlijk is, maar wat is dat wel in Nederland.
Bonte vliegenvangermannen die uit Afrika aankomen, gaan direct op zoek naar een goede holte. Ze krijgen daarbij te maken met andere soorten die graag in holtes broeden zoals Koolmezen, Pimpelmezen, Zwarte mezen, Boomklevers en Gekraagde roodstaarten. Vooral Koolmezen zijn geen types om mee te sollen en laten vliegenvangers dat nou wel regelmatig doen. Buiten de nestkast kunnen vliegenvangers met hun lange vleugels en geringe gewicht (wendbaar) het de Koolmezen knap moeilijk maken, maar je moet toch ook een keer in de nestkast kijken om te zien of het plekje je bevalt en daar gaat het regelmatig mis. Koolmezen hebben een stevige snavel waarmee ze normaal gesproken allerlei zaden open hakken, maar een vliegenvangerschedel is ook een makkie voor ze. Ieder jaar worden op deze manier, vaak pas aangekomen vliegenvangers vermoord. In topjaren kan dat oplopen tot 10 % van de mannen. De meeste slachtoffers vallen in jaren dat de eileg van de mezen overlapt met de aankomst van de vliegenvangers. Dit lijkt wel zo’n jaar te gaan worden, de mezen zijn niet erg vroeg terwijl iets minder dan de helft van de mannelijke vliegenvangers al is aangekomen. We vonden tot nu toe 5 lijken maar dat gaan er dus waarschijnlijk nog wel meer worden.
Maar waarom nemen die vliegenvangers zulke grote risico’s? In veel wetenschappelijke studies is aangetoond dat trekvogels de aanwezige standvogels in het broedgebied gebruiken om te bepalen of een broedplek geschikt zou kunnen zijn. Dat vliegenvangers het regelmatig aan de stok krijgen met Koolmezen zou te maken kunnen hebben met de voorkennis die Koolmezen hebben en het gebrek aan kennis van de vliegenvangers. Koolmezen zitten jaarrond in het bos en weten dus al vroeg wat de goede plekjes zijn. Vliegenvangers zitten de hele winter in Afrika en weten dus van niks als ze aankomen. Wat een goede plek is voor een Koolmees, is ook een goede plek voor een vliegenvanger zie je ze denken. We hebben wel eens experimenteel geprobeerd aan te tonen of vliegenvangers inderdaad een voorkeur hebben voor nestkasten waar Koolmezen waren begonnen aan een nest. We deden dat door mos in sommige kasten te gooien en andere leeg te laten. De resultaten waren niet eenduidig, in het ene jaar was er een duidelijke voorkeur voor kasten met mos en in het andere jaar was die voorkeur er niet. Waarschijnlijk hangt het af van de omstandigheden. De wisselende omstandigheden maken veld ecologisch onderzoek niet altijd even gemakkelijk te interpreteren omdat resultaten in het ene jaar kunnen verschillen van de resultaten in het andere jaar. Langetermijnstudies kunnen laten zien hoe wisselende omstandigheden van invloed zijn op het gedrag en zijn mede daarom erg belangrijk.
15 april: Dode koolmezen en eieren
Gisteren schreven we over dood door marters, maar er zijn natuurlijk veel andere manieren om in de natuur te sterven. Vandaag vond ik twee koolmeesvrouwen die dood op een nest zaten. Niets vreemds aan te zien, en zeer recent gestorven. Hoewel dit speculatie is, heeft het mogelijk te maken met de koude nachten in combinatie met het leggen van eieren.
De afgelopen dagen zijn de mezen massaal begonnen met de eileg (niet laat, niet vroeg, maar heel gemiddeld). Geen gemakkelijke tijd: het kost veel energie om die eieren te maken. De meeste zangvogels leggen één ei per dag, in de vroege ochtend, nadat ze er ‘s nachts een mooie eischaal om heen hebben gelegd. Dat kan wel eens fout gaan. Legnood wordt dat wel genoemd, en ik vermoed dat dit de reden is dat ze nu dood zijn.
Net als bij mensen, lijkt het leven van vogelvrouwen zwaarder te zijn dan dat van mannen. Eieren leggen blijkt geen sinecure. Broeden op een nest maakt ook kwetsbaar (marters!). Het is dan ook niet verbazingwekkend dat bij veel vogelsoorten de mannen in de meerderheid zijn. Dat is niet zo heel gemakkelijk te bepalen, maar we vermoeden dat bij onze vliegenvangers de verhouding wel eens twee mannen voor elke vrouw zou kunnen zijn. Dus veel mannen vliegen het hele stuk vanuit Afrika naar Nederland voor niets. Een heel voorjaar zingen, en geen kroost grootbrengen. Vreemd eigenlijk dat er geen plaats is voor meer geëmancipeerde mannen die ook gaan broeden.
14 april: Helaas moeten die rot-marters ook eten.
Niet alleen vogels en onderzoekers hebben interesse in de nestkasten, maar ook de boommarters die in het gebied wonen. Elke keer is het weer vervelend wanneer je bij een nestkast komt, en nestmateriaal naar buiten is getrokken. De marters zijn vooral uit op de broedende vogels. Lekkere afwisseling zo’n vogeltje tussen alle muizen door.
Vanochtend was het weer raak: één van de boomklevers was door een marter verorberd. Afgebeten pennen op de kast als stille getuige. En verderop hetzelfde verhaal bij een mezenkast. Nog wat verderop stond de deksel van een kast open. Waarschijnlijk ook de marter. Zo’n nestkast is ook gemakkelijk te vinden, en blijkbaar leren marters goed dat daar iets te halen is. Voor ons vervelend, want zo lopen ze ‘s nachts verschillende kasten af, en kunnen ze lokaal de broedpopulatie decimeren. Hoewel een marter ook moet eten (helaas), laten we dit niet zo maar gebeuren. Onze strategie om de marters weg te houden is een gazen constructie voor de nestopening. De vogels kunnen er wel in, maar de afstand tussen buiten en het nest moet net te groot zijn voor een marterpoot om de vogel eruit te hengelen.
Het probleem is nu dat deze nestkast wel was uitgerust met een gaascontructie, maar het de marter toch is gelukt om toe te slaan. Dan treedt de volgende fase in van onze wapenwedloop: het gaas zo plaatsen dat het onmogelijk is voor de marter om een poot de nestkast in te steken. Dat kan door de opening in het gaas niet recht voor het vlieggat te maken, maar ergens daaronder. De vogels moeten dan wat meer bocht maken om binnen te komen, dat leren ze wel, en de marter wordt buiten de deur gehouden. Dus dat is wat ons de komende dagen te doen staat: het deze marter zo moeilijk maken dat z/hij op zoek gaat naar ander voedsel. Helaas zijn marters slimme beesten, en sommige leren dus deksels open te maken of knagen gewoon een groot gat uit de onderkant. De vraag is wie op lange termijn wint.
Maar je kan dit ook van een positieve kant zien: waar de marter toeslaat komt een nestkast vrij, en dat is voor de vliegenvangers dan misschien weer gunstig. Tegen de tijd dat zij broeden is er misschien wel weer voldoende ander voedsel voor de marter beschikbaar, en laat z/hij de vliegenvangers met rust. Ik hoop het maar.
13 april: Stoere fitissen
Vandaag is het een ander bos dan gisteren. Gisteren leek het bos vergeven van de bonte vliegenvangers. Ze zongen alsof hun leven er vanaf hing, maakten de weinige vrouwen die aanwezig waren het hof, of vochten met mezen om een nestkast. Vandaag heb ik moeite om vliegenvangers te vinden. Op plekken waar ik weet dat er toch zeker een man zit (hij zit er immers al dagen) moet ik goed zoeken, en zelfs dan vind ik hem vaak niet. Met de plotselinge kou is het voor de vliegenvangers opeens ook een ander bos geworden. De prioriteit ligt nu bij het vinden van genoeg eten. Als je een vliegenvanger in het oog krijgt dan is die vaak driftig aan het voedsel zoeken. Vooral op grond. Mieren? Spinnen? Gelukkig weten we vandaag ook weer een aantal poepjes te verzamelen, dus we moeten maar eens uit zien te vinden of het dieet drastisch verandert met de temperatuur (zie 10 april).
Het is wel interessant dat sommige mannen toch nog zingen vandaag. Een Russiche studie vond dat vliegenvangermannen met een donker verenkleed minder hun gedrag aanpasten aan de temperatuur, dan de mannen met een lichter verenkleed. Die donkere mannen zongen dus gewoon door wanneer het koud was. Volgens de Russen hebben donkere mannen een andere energiehuishouding dan lichtere mannen, en zit dit ook in de genen. Wij hebben hier overigens voornamelijk mannen met lichte veren, en die zouden dus inderdaad hun snavel moeten houden vandaag. Vandaar dat het zo stil is. Naar die kleurvariatie bij bonte vliegenvangers is veel onderzoek gedaan, en daar kan nog veel over gezegd worden, maar dat moet nog maar even wachten.
Wat mij opvalt is dat veel fitissen vandaag gewoon nog heerlijk zitten te zingen. Stoere beesten. Komen ook net uit Afrika gevlogen, en zijn met hun schamele 9 gram nog beduidend lichter dan een bonte vliegenvanger. Ik denk dan: als die vliegenvangers last hebben van de koude, dan zouden die fitissen dat nog meer moeten hebben. Maar wellicht zie ik het allemaal verkeerd; mijn blik is die van een vliegenvangeronderzoeker die goed weet wat hij mist aan vliegenvangers die er wel moeten zijn, maar die hij niet ziet. Hoewel ik ook wel op fitissen let, is dat toch aan de randen van mijn aandacht. Een fitisonderzoeker had misschien wel gedacht dat bonte vliegenvangers gewoon doorzongen vandaag, terwijl de fitissen aan de stille kant zijn. Als natuuronderzoeker moet je je wel beperken om niet gek te worden van alle diversiteit daarbuiten. Maar het is goed om je daar ook bewust van te zijn.
11 april: Loggers!
Sinds een paar jaar rusten we een aantal vogels uit met een dataloggertje, een klein rugzakje die we de vogel meegeven voordat ze terugvliegen naar Afrika. Deze loggertjes registreren de lichtintensiteit en de datum, met deze gegevens kunnen we later berekenen waar de vogel zich wanneer bevond van Drenthe tot Afrika en alles daartussen. We leren hiermee iets over de timing en de duur van de reis naar Afrika en terug. Door de loggers aan te leggen bij vogels waar we de familiegeschiedenis van kennen, hopen we ook iets te kunnen zeggen over de erfelijkheid van de timing van trek. Als vroege individuen succesvoller zijn dan late individuen en de kinderen van deze vroege vogels ook weer vroeg zijn, zouden vliegenvangers zich via evolutie aan kunnen passen aan het steeds vroeger wordende voorjaar.
De loggertjes slaan gegevens op maar kunnen ze niet verzenden. Zenders gebruiken namelijk energie en daar is een batterij voor nodig, een batterij die zwaarder is dan de vliegenvangers kunnen dragen. Een te groot gewicht zou het gedrag kunnen beïnvloeden en dat willen we niet. Het is dus zaak om de vogels met een logger een jaar later weer terug te vangen en wel zo snel mogelijk want er kan natuurlijk zomaar een sperwer langskomen die voor ons roet in het eten gooit.
Afgelopen dinsdag zag ik twee mannen die er precies zo uitzagen als door mij vorig jaar geloggerde mannen. Bovendien zaten ze precies op de plek waar ze vorig jaar ook gebroed hadden. Het kon niet missen, deze twee moesten wel een logger hebben. Nadat ze zich definitief bij een nestkast gevestigd hadden, deed ik vandaag een poging om ze te vangen. Spannend want had ik het misschien toch verkeerd gezien? Of waren ze hun logger kwijt? Een valletje in de nestkast gezet en maar afwachten, de eerste was al na 2 minuten dicht. Dat ging mooi maar toen ik de vogel in de nestkast pakte, voelde ik niks op de rug! O, o, het zal toch niet…maar gelukkig het bleek een koolmees die de nestkast verkende. Niet veel later had ik beide mannen te pakken en alle twee hadden ze inderdaad een logger. Mooi vroeg want we hadden slechts één die vroeger was en dat was op 6 april 2014.
10 april: Op zoek naar poep
Misschien zijn de bossen waar we werken op dit moment wel op hun mooist. Het zijn arme bossen, met nauwelijks bloemen. Maar nu is het prachtig met de krentenboompjes die volop in bloei staan, in combinatie met het frisse groen van de uitlopende berken.
Het begon weer koud vanochtend, en de vliegenvangers hadden er weinig zin in. Weinig zang, en de vliegenvangers zoeken in de vroege ochtend vooral voedsel op de grond. Spinnetjes? Mieren? Een enkele kever? Later op de ochtend verplaatst de activiteit naar de berken, waar ze tussen de verse blaadjes soms als kolibries staan te bidden. Bladluizen? Wantsjes? Misschien al een eerste rupsje?
Om het leven van vogels te begrijpen moet je weten wat ze eten, want daar draait het in de natuur om: eten en gegeten worden. Dat is echter niet zo gemakkelijk. Vroeger deed men dat door vogels te schieten en dan in de maag te kijken, maar dat willen we niet meer. Daarna ving men vogels wel, en spoelde men de maag leeg. Nog steeds niet prettig voor de vogels. Maar recent hebben we de mogelijkheid gekregen om in de poep van de vogels insecten op naam te brengen door middel van hun DNA. DNA-barcoding heet de techniek. Heel kort gezegd is er een stukje soortspecifiek DNA dat je opzoekt in die poep, en vervolgens afleest. Hoe meer de vliegenvanger bijvoorbeeld een bepaalde kever heeft gegeten, hoe vaker je het stukje DNA (barcode) van die kever zal aflezen.
Ik begin steeds meer poepzoeker te worden. Tijdens het waarnemen zie je de vliegenvangers vaak poepen, en als je dan precies op die plek gaat zoeken dan moet je daar het verse poepje kunnen vinden. Klinkt simpel, maar slechts in een kwart van de gevallen lukt het me ook om echt dat poepje te vinden. Maar ik word er steeds beter in (hoop ik).
We zijn benieuwd wat vliegenvangers vooral in deze tijd van het jaar eten. Want voedselbeschikbaarheid bepaalt vast op wat voor moment ze in het voorjaar moeten aankomen (en wanneer juist nog niet). Met het huidige warme weer hebben ze misschien weinig probleem, maar voor maandag staat slechts 11 graden in de verwachting. De vraag is of ze dan nog voldoende bij elkaar kunnen scharrelen. Dus maandag weer poepjes verzamelen.
9 april: Extreem vroeg?
De dag begon mistig en fris, de vliegenvangers hebben er ook niet zo veel zin in maar als het zonnetje dan weer doorbreekt hoor je ze al snel weer op gang komen. Hoewel…er zijn er ook een paar stil, dat is het moment wanneer je op je hoede moet zijn. Ze kunnen namelijk een vrouwtje hebben. In de kennismakingsfase zingen ze nog wel wat en maken ze ook ineens allemaal vreemde piepende geluidjes maar als de paarband eenmaal gevormd is, houdt hij zijn snavel. Gisteren hoorden we al een aantal mannetjes rare geluidjes maken en zagen we ook al een enkele vrouw, vandaag waren de eerste paren gevormd. Op het Aekingerzand begon het vrouwtje aangemoedigd door haar man ook gelijk aan het nest. Ze hadden daarbij helemaal geen oog meer voor mij, een buitenkansje om een paar plaatjes te schieten.
Vrouwen komen gemiddeld genomen ongeveer een week na de mannen aan. We zagen vandaag in totaal zeker tien vrouwen. De vrouwen die er nu al zijn, zijn dus best vroeg, de eerste man zagen we immers nog maar drie dagen geleden. In onze database met gegevens vanaf 2007 staan zelfs maar veertien vrouwen die op 9 april of eerder aankwamen. Dat we nu op 9 april al tien vrouwen hebben, is dus best uitzonderlijk.
Het allereerste vliegenvangerei in onze populatie werd in 2017 gelegd op 21 april, de vrouwen die we vandaag zagen zouden dit record best eens kunnen gaan breken.
Of is het toch allemaal niet zo mooi als het lijkt? De mezen doen nog maar bar weinig. Er zijn wat nestkasten met mos en in enkele gevallen een nest maar eieren zijn er nog niet, die lijken dus ondanks het mooie weer aan de late kant. Waarom dat zo is, weten we niet. Misschien kunnen de poepjes die we van allerlei vogelsoorten verzamelen daar meer duidelijkheid over geven, daarover later meer.
8 april: Hebben vliegenvangers vrienden waarmee ze trekken?
En opeens zitten er vanochtend overal bonte vliegenvangers te zingen. Ze bakkeleien met andere vliegenvangers en mezen om de nestkasten. Vreemd, want in onze ogen lijken er ruim voldoende te zijn. Velen zijn in ieder geval nog niet bezet. Maar misschien zijn sommige plekken in het bos toch veel beter om jongen groot te brengen dan andere. Daar komen we wel achter door dat jaar-in-jaar-uit te meten.
Maar al die vliegenvangers opeens vanochtend! Misschien is de afgelopen drie dagen wel 25% van alle mannen die we verwachten aangekomen. Dat is echt vroeg op 8 april. Alleen in het extreem warme voorjaar van 2011 lukte dat min of meer. Sinds 2007 is op 8 april slechts 7% van de mannen gearriveerd.
Is het toeval dat er opeens zo veel zijn, of hebben ze misschien samen gevlogen? Hebben ze afgesproken om met hun vrienden samen te vliegen? Of hebben vliegenvangers geen vrienden? Om heel eerlijk te zijn: we weten het antwoord op de meeste van deze vragen niet. Wat we weten is dat vliegenvangers ‘s nachts trekken. Wat we denken is dat het niet gemakkelijk is om ‘s nachts in groepen te vliegen. En we denken verder dat vliegenvangers uit hetzelfde broedgebied waarschijnlijk niet bij elkaar overwinteren. Dus het lijkt onwaarschijnlijk dat ze met hun vrienden samen vliegen.
Dat al die vliegenvangers nu opeens samen arriveren komt vast door de heel goede omstandigheden om te trekken: een zuidelijke stroming, en heldere nachten. Hieronder is de luchtstroming te zien op 5 en 6 april, wat duidelijk maakt dat vogels vanuit Spanje een mooie rugwind hadden.
7 April: Mist
Deze dagen zijn belangrijk in ons onderzoek, want we willen echt weten welke individuele bonte vliegenvanger op welke dag arriveert. Dat willen we omdat die vliegenvangers op zo’n manier het verhaal kunnen vertellen over hoe een trekvogel zich aanpast aan klimaatsverandering. Of zich niet aanpast. Hoe we dat gebruiken daar schrijven we later nog eens over.
Dat waarnemen is wel een beetje obsessief. Vanochtend was er maar weinig tijd voor een hele dag vergaderen (de universiteit draait nog op volle toeren!). Maar wat mis je dan? Dus toch maar even het bos in: om kwart over 6 weg met de auto, kwart voor 7 in het bos. Net voor zonsopgang. En toen was het mistig helaas. Ondanks de slechte waarneemomstandigheden toch mijn rondje gelopen. Waar ik gisteren op deze plek slechts één vliegenvangerman waarnam, waren het er vandaag al vier. Hoewel… In deze fase zijn die mannen soms nog heel beweeglijk, dus mogelijk heb ik één van de mannen dubbel geteld. Gelukkig zijn de meesten geringd, en verschillen individuen zo erg in verenkleed dat een geoefend waarnemer uiteindelijk met al die waarnemingen tot op bijna de dag nauwkeurig kan bepalen wanneer iedereen is teruggekomen. Hoe we dat weten? Door gebruik te maken van heel kleine dataloggertjes. En ook daarover schrijven we later meer. Want als vogels terugkomen met zo’n loggertje is er weer een mooi verhaal te vertellen.
6 April 2020: Onrust voor de mezen
“Bit, bit, bit”. Eindelijk, de eerste bonte vliegenvanger van het jaar, na twee dagen zoeken zonder succes. Die is vast afgelopen nacht aangekomen. Vijfduizend kilometer heeft hij gevlogen vanuit Afrika. Niet non-stop, maar in zo’n twee weken. Onrustig nog in het begin. Vooral roepend: “Bit, bit, bit”. Hij vliegt allerlei nestkasten af. Bit hier, bit daar. Maar toch ook al snel in nestkasten kijkend. Het is het einde aan de rust voor de mezen. Hadden die eindelijk met z’n allen bepaald welke nestkast aan wie toebehoort, wordt die rust wreed verstoord door die verduvelde vliegenvangers. Je lijkt te voelen dat ze geïrriteerd raken door dat “Bit, bit, bit” en dan zo’n drommelse vliegenvanger die opeens opduikt bij je nestkast. Die je zelf brutaal aanvliegt, om je weg te jagen, terwijl je al was begonnen met het bouwen van een nest.
Of het een vroeg jaar is voor de vliegenvangers hangt af van je perspectief. Hier in Drenthe onderzoeken we de vliegenvangers sinds 2007, en in die tijd is 6 april voor de eerste aankomst redelijk gemiddeld. Het vroegste jaar ooit was 2010, toen de allereerste vliegenvanger al op 26 maart werd gezien. Het laatste jaar was 2013, toen de eerste vliegenvanger zich pas op 13 april liet zien. Maar als je het vergelijkt met 40 jaar geleden dan is het uitzonderlijk vroeg. In die tijd verschenen ze nooit voor 20 April.
Vandaag bleef het niet bij een enkele man, maar we hebben al zes verschillende geteld. Dat krijg je met dat mooie weer: met die zuidenwind is het vast goed trekken. Komende dagen verwachten we nog veel meer.