Bonte Vliegenvangers in Drenthe 2019
Bonte vliegenvangers zijn trekvogels. Zij vertellen ons het verhaal hoe een vogelsoort die in Afrika overwintert en in Nederland broedt zich weet aan te passen aan klimaatsverandering. Of daar juist problemen mee heeft. Ons onderzoek vanuit de Rijksuniversiteit Groningen doen we in ZW-Drenthe, maar ook in Ivoorkust. Hieronder beschrijven Christiaan Both en Richard Ubels bijna dagelijks hun waarnemingen uit het veld, en wat dit ons leert over het aanpassingsvermogen van een vogeltje van slechts 12 gram.
9–6–2019. Hoe goed is dit broedseizoen nu eigenlijk?
We zijn bijna aan het einde van het vliegenvangerseizoen. Terwijl de zwartkoppen en koolmezen hard bezig zijn met hun tweede broedsels, zijn de meeste vliegvangerjongen nu uitgevlogen. Mogelijk zijn er dus twee tweede broedsels van bonte vliegenvangers dit jaar, maar veel meer worden het er waarschijnlijk niet meer.
Als we nu een voorlopige balans opmaken, wat voor seizoen is het dan geweest? Ten eerste is het een seizoen met relatief weinig bonte vliegenvangernesten. Maar de nesten die we hebben gehad deden het gemiddeld uitstekend. Ze waren extreem vroeg, en het aantal uitgevlogen jongen per nest was gemiddeld het hoogst dat we hebben gezien sinds onze start in 2007 (6.12 jongen in 2019, terwijl het in een gemiddeld jaar 5.5 is), en de jongen waren gemiddeld groot en zwaar bij het uitvliegen. In bijna alle opzichten een recordjaar. Waardoor dat komt? Waarschijnlijk door de hoge en late rupsenpiek, waardoor de vliegenvangers hun jongen veel rupsen konden voeren. Misschien ook wel doordat er minder competitie was om voedsel, omdat er minder vliegenvangers waren. We moeten echter nog wel even afwachten hoe de vliegenvangers het doen in het staartje van dit seizoen, want mogelijkerwijs haalt dat het gemiddelde nog wel iets omlaag.
7–6–2019. Een beestenboel in de nestkasten.
Nestkasten zijn een heel ecosysteem op zich. Vaak met een bende parasieten die het hebben voozien op het bloed van de jonge vogels. Er zijn minuscule bloedzuigende mijtjes die met honderden s nachts de jongen belagen. Je hebt ook vogelvlooien, waarvan een nest soms tientallen kan huizen. Maar voor de vogels lijken me de larven van vleesvliegen het ergst. Het zijn een soort maden die in het nest leven, en soms hun monddelen in de blote buikjes van de vogels zetten om zich vol te zuigen met bloed. Ik moet er niet aan denken hoe slecht je daardoor slaapt.
Die parasieten worden goed zichtbaar nu we de nestkasten schoonmaken. We meten hoeveel we zien van deze drie soorten. Soms is dat geen prettig karweitje, wanneer zo’n 30 vlooien rond de nestopening zitten te wachten op een nieuwe bloedleverantier. Eigenlijk moeten dat vogels zijn, maar ze kunnen ook in onze kleren kruipen. Niet prettig, want ze bijten venijnig.
Interessant is dat vliegenvangers minder last lijken te hebben van vloooien dan mezen. Eén van de verklaringen hiervoor is dat vliegenvangers nestmateriaal gebruiken waar een soort natuurlijke insecticide in zou zitten. In een experiment waar ze vlooien toevoegden aan een deel van de vliegenvangernesten bleken deze vervolgens niet meer vlooien te hebben dan de controles. Bij koolmezen was dit wel het geval. Het zou vooral aan de terpenoiden in de stukjes dennenschors liggen die vliegenvangers wel en mezen niet gebruiken. Maar waarom mezen dat in de loop van de evolutie niet hebben uitgevonden is me een raadsel.
Dit jaar lijken er overigens opvallend weinig nestparasieten te zijn. Misschien komt dat wel door de kou in de eerste helft van mei. Daardoor ontikkelen en reproduceren die koudbloedige dieren zich veel minder snel. Nog een voordeeltje van een relatief koud voorjaar?
6–6–2019. Ruige prooien.
Vliegenvangers hebben een grote variatie prooien die ze hun jongen voeren. In het begin van het seizoen waren het vrijwel alleen maar rupsen, maar nu met het verstrijken van het seizoen worden ook andere prooien gegeten. Nog steeds vormen rupsen de bulk van het voedsel. Op de onderstaande foto is mooi te zien dat vliegenvangers vaak proberen de darminhoud uit de rupsen te slaan. Blijkbaar is dat niet bepaald lekker.
Spinnen vormen altijd een vrij constant deel van het jongendieet. Soms kleine spinnetjes, en soms mooie joekels als deze hieronder. Die spinnen zijn belangrijk omdat ze een hoog gehalte van bepaalde aminozuren bevatten die belangrijk zijn voor de groei van jongen. Kleine jongen krijgen ook meer spinnen gevoerd dan wat oudere jongen. Interessant toch dat ouders hun dieet zo aanpassen aan de specifieke behoeften van jongen.
In de meeste jaren worden later in het seizoen meer kevers gevoerd. Dat kunnen best ruige prooien zijn, zoals de grote kortschildkever op de onderstaande foto. Een beest met stevige kaken die door de menselijke huid heen kunnen bijten.
5–6–2019. Het is nooit te laat voor een vrouw!
Op 25 mei schreef ik over een hele late man met een logger. Pas op 24 mei zag ik hem voor het eerst, hij zat fanatiek te zingen zonder staart. Ik zei toen dat zijn kansen voor dit jaar waarschijnlijk verkeken waren maar niets is minder waar. Vandaag zag ik hem weer, nu met staart maar ook met vrouw! Sterker nog, deze vrouw heeft ook al 5 eieren gelegd en zit alweer te broeden. De laatste jaren zien we steeds meer tweede broedsels. Een tweede broedsel is een legsel die door een vrouw gelegd is die eerder in het seizoen ook al succesvol jongen liet uitvliegen. In de loop van de jaren zijn de vliegenvangers steeds vroeger gaan leggen, we denken dat er hierdoor voor sommige vogels de mogelijkheid ontstaat om nog een gezin groot te brengen. Koolmezen doen dat al regelmatig maar omdat vliegenvangers nadat ze hun jongen vliegvlug hebben, nog moeten ruien (hun verenkleed vernieuwen) en dan als de bliksem weer naar Afrika moeten, hebben die eigenlijk geen tijd voor een tweede broedsel. Nu dus wel meer en meer. We hebben dit jaar in ieder geval al één tweede broedsel, van een vrouw met een Duitse ring. Voor de late loggerman is het waarschijnlijk niet een tweede broedsel maar voor zijn vrouw misschien wel. We weten dat pas zeker als we het nummer op haar ring hebben gelezen. Over een paar dagen ga ik haar vangen, dan weten we meer. Wie meer wil weten over tweede broedsels kan hier kijken.
3–6–2019. Misbruik maken van ouderliefde
Onderzoek doen aan wilde vogels is deels een psychologisch spel. Wij willen allerlei dingen meten aan de vogels, maar die geven zaken niet altijd gemakkelijk prijs. Vaak is dat omdat de waarnaming door een vogel als “eng” wordt ervaren. We proberen dan stapje voor stapje de vogels te laten wennen aan de nieuwe situatie zodat we haar of hem toch de drempel over krijgen.
Het duidelijkst is dat bij onze waarnemingen aan het dieet van de jongen. Daarvoor gebruiken we een fotocamera met led-licht in de nestkast. Of beter gezegd: in een nieuwe nestkast die bovenop de oorspronkelijke nestkast wordt geplaatst. Die nieuwe kast lijkt erg op de oude, maar is toch anders en dat kost wat tijd voordat ouders dit accepteren. Niet alle vogels pikken dit en als ze na een uur nog niet hebben gevoerd halen we het geheel weer weg en mogen ze door met hun oude situatie. Als ze wel accepteren komen we de volgende dag terug met een lichtsluis, camera en verlichting. Na installatie schakelen we de boel nog niet aan, maar kijken of de ouders dit accepteren en gaan voeren. Als ze dat doen dan schakelen we het systeem aan en kijken of ze dit ook weer accepteren. Dit laatste is voor de vogels het engste, want opeens en licht en geluid van een sluiter. Ons systeem werkt helaas nog met een spiegelreflexcamera en we zouden eigenlijk nog eens een geluidloos systeem moeten krijgen.
Het is spannend om te kijken hoe een oudervogel met voer aan komt vliegen, en verbaasd de nestkast inkijkt waar opeens licht uit schijnt. De meesten vliegen dan weer weg, om een paar minuten later nogmaals te proberen. Ze moeten duidelijk een hele drempel over. Maar geholpen door de ouderliefde voor hun jongen, is de neiging van de meeste vogels toch om na een aantal keer weg te zijn gevlogen toch naar binnen te gaan. Als ze dat eenmaal een keer hebben gedaan dan lijkt de ban gebroken, en wordt er vaak normaal gevoerd.
Nu meten we al voor het dertiende jaar op rij op deze manier op welk dieet jongen opgroeien, en vooral ook hoe dat dieet door de loop van het seizoen veranderd. We begonnen dit jaar met vrijwel alleen een rupsendieet. Elk jaar is dat zo, maar dit jaar lijkt het extreem door de hoge aantallen rupsen. Daarna gaat het vaak over in kevers, vliegen en vlinders. Maar ook binnen die groepen lijken de jaren te verschillen. In sommige jaren heel veel dazen, in andere jaren weer veel rozenkevers. En bijna altijd ook veel weekschildkevers (soldaatjes). Over een dag of 10 weten we het ook weer voor dit jaar, en zit het veldseizoen er bijna al weer op.
27–5–2019. Dragen rupsen bij aan klimaatsverandering?
Wat een enorme hoeveelheden rupsen dit jaar weer. Op veel plekken zijn vooral de eiken voor de helft kaal gevreten. In het extreemste geval lijkt de winter op sommige plekken weer te zijn ingetreden. De bomen zijn volledig kaal. Het zijn vooral rupsen van een paar soorten die enorme fluctuaties laten zien. Ongeveer eens per 10 jaar heb je zo’n uitbraak van kleine en grote wintervlinder, voorjaarsspanner, eikenbladroller en misschien nog een paar andere soorten. In 2008 en 2009 was de laatste uitbraak in Drenthe. Vorig jaar en dit jaar dus weer.
Voor de vogels lijkt dit een feest, want enorm veel voedsel. Dit jaar helemaal, omdat de rupsen relatief laat zijn, en de vliegenvangers relatief vroeg. Maar voor de bomen moet dit minder prettig zijn. Zij kunnen immers veel minder groeien, moeten nogmaals hun bladeren laten uitlopen (Sint-Jans-lot genaamd) en kunnen vast geen zaden produceren. De vraag is hoeveel dit voor de bomen uitmaakt, en of zo’n rupsenuitbraak leidt tot veel minder koolstofopslag door de bomen. Uit een ongepubliceerde studie uit Groot-Brittanië zou de jaarringgroei van een eik ongeveer de helft bedragen in een jaar met veel rupsen. Als we het kooldioxide-gehalte in de lucht deels willen reduceren door bossen koolstof in hun hout op te laten slaan, zou zo’n rupsenplaag niet zo goed zijn.
Dat koolstofopslag door bos een effect kan hebben op het klimaat blijkt uit een studie naar de kleine ijstijd. Britse onderzoekers lieten recent zien dat het instorten van de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking nadat de Europeanen daar aankwamen (en direct en indirect de mensen daar uitmoorden) leidde tot enorme bosgroei, met lagere kooldioxide-gehaltes tot gevolg. Nu wil ik niet zeggen dat we dus maar alle rupsen moeten afmaken om de bomen beter te laten groeien. Het is echter wel interessant om na te denken in hoeverre in een meer evenwichtig ecosysteem dit soort uitbraken nog steeds voorkomen. En of de afname van insecten-etende vogelsoorten dit soort uitbraken meer frequent maakt. Genoeg vragen weer, en dit soort vragen worden ook nog eens veel urgenter.
25–5–2019. Wat heeft hij nou de hele tijd gedaan?
Gisteren zag ik op het Dieverzand ineens een nieuwe man, met een geel-zwarte kleurring. Nooit eerder gezien, z’n staart is weg. ’s Avonds in de database gekeken en wat blijkt? Er was vorig jaar op het Dieverzand maar één man met zo’n kleurring en die had een logger! Balen dat ik hem niet direct ving want stel je voor dat hij de nacht niet overleeft of besluit dat hij elders meer kans op een vrouw heeft. Dus vanochtend was het eerste wat ik deed een klep zetten in nestkast 268. En ja, na twee uur trapte hij erin. Een logger had hij ook. Ik ben heel benieuwd wat hij al die tijd gedaan heeft. Is hij onderweg vanuit Afrika opgehouden? Of was hij er al die tijd en had hij een vrouw in een natuurlijke holte? De data op de logger kunnen ons iets vertellen maar zijn niet zo gedetailleerd dat we alles zullen weten. Helaas is de technologie nog niet zo ver dat we vliegenvangers met gps-zenders kunnen uitrusten. Met een gps-zender zouden we een veel nauwkeuriger beeld kunnen krijgen van de bewegingen van onze vliegenvangers. Zo’n zender kan namelijk dagelijks of vaker zijn positie doorgeven. Een zender mag maximaal 5 % van het lichaamsgewicht wegen, dat is dus zo’n 0.65 gram. De kleinste zenders die er nu bestaan, wegen ongeveer het dubbele. Nog even wachten dus!
Deze man slaat wel vaker een jaartje over trouwens. Hij werd in 2014 geboren op het Aekingerzand, in 2015 werd hij als solitaire man in een nestkast op het Dwingelderveld gevangen, in 2016 en 2017 zagen we hem niet en vorig jaar bracht hij succesvol (mogelijk voor het eerst) een broedsel van zes jongen groot op het Dieverzand. Nu dus heel laat (in ons studiegebied) en waarschijnlijk gaat hij dit jaar geen jongen meer krijgen.
1
23–5–2019. Smokkelwaar
Gekkenwerk maar wel leuk. Vandaag had ik afgesproken met Koosje Lamers van het Zweedse team. Op een parkeerplaats precies tussen tussen Nederland en Zweden overhandigde ik haar een kratje met eieren. Allebei vier en een half uur rijden om elkaar daar tegen te komen, die vliegenvangers kunnen zich maar beter aanpassen aan de opwarming van de aarde! Doel van deze deal was om Nederlandse eieren onder te brengen bij Zweedse vliegenvangers. Op deze manier willen we onderzoeken of zaken als de timing van de trek, begin van de eileg maar ook de locatie van het overwinteringsgebied genetisch of juist door de opgroeiomstandigheden bepaald worden. Als het genetisch bepaald wordt, verwachten we dat de Nederlandse jongen die in Zweden uit het ei kruipen zich als Nederlanders gedragen maar als de opgroeiomstandigheden belangrijk zijn dan zullen de jongen zich meer gedragen als hun Zweedse pleegouders.
22–5–2019. Nesten vinden is geduld werk
Wij zijn luie biologen. We hangen nestkasten op, zodat de vogels die we onderzoeken daarin kunnen broeden. En dat scheelt ons een enorme hoeveelheid werk, want vindt maar eens een nest van een roodborst, fitis of zwartkop.
Omdat het nu even minder druk is met vliegenvangerwerk, had ik mij vandaag voorgenomen om maar eens nesten van andere soorten te gaan zoeken. Ik ben geinteresseerd in wat al die verschillende soorten in datzelfde bos eten. In hoeverre specialiseren ze op bepaalde voedselbronnen, of zijn het nu allemaal rupseneters? En verandert dat mogelijk door de loop van het seizoen? We kunnen tegenwoordig met DNA-technieken uit de poep van vogels bepalen wat ze hebben gegeten, en daarvoor zijn nesten wel gemakkelijk. Je kan immers even die jongen uit het nest pakken, ze laten poepen en dan weer terug zetten. Dan weet je zeker dat het poepje van de juiste soort vogel is.
Je zou zeggen dat het hele bos vol moet liggen met vogelnestjes, als je afgaat op alle vogelzang. Vooral fitissen, roodborsten en zwartkoppen zijn algemene soorten die laag bij de grond broeden. Maar wat zijn die nesten moeilijk te vinden! Eerst moet je oudervogels vinden die alarmeren. Dan moet je vervolgens zo ver weg gaan staan dat ze geen aanstoot meer aan je nemen. Maar het zijn echte zenuwpezen, en niet gemakkelijk tevreden te stellen. Als je ver genoeg denkt te staan, denken zij daar vaak anders over. En als je dan echt ver weg staat zit opeens een gaai in de buurt en gaan ze daardoor uit hun dak. Het is natuurlijk heel verstandig dat ze niet naar hun nest willen wanneer iemand meekijkt. Eén rover hoeft ze maar te zien, en hap, slik, eitjes of jongen weg!
Mijn eerste fitisnestje koste me een kleine twee uur. Het zat goed verstopt onderin een pol pijpenstrootje. Toen ik het eenmaal had gevonden vlogen de twee laatste jongen uit. Dat leverde me nog net een poepje op. Het fluiternest was gelukkig veel eenvoudiger: daar liep ik tegenaan en vloog de vrouw van de drie eitjes. Die is pas net aan het leggen, en daar komt vast nog wel wat bij. Zo zie je ook maar weer hoe die soorten verschillen: die fitisjongen hebben enorm van de rupsenpiek geprofiteerd, terwijl die fluiterjongen pas uitkomen wanneer de meeste rupsen allang weer verpopt zijn. Nu maar hopen dat dit nestje niet door roofdieren wordt gevonden en ik later alsnog poepjes van de jongen kan verzamelen.
21–5–2019: Hoe voelt een lange afstandstrekvogel?
Ooit broedden gekraagde roodstaarten algemeen in nestkasten. Maar dat is al meer dan 50 jaar geleden. De grote droogte en habitatverandering in de Sahel hebben hen deels de das om gedaan. Ze zijn wel weer wat herstelt, maar ze hebben de weg terug naar de nestkasten nauwelijks meer gevonden. Dit jaar hebben we een topjaar: wel twee broedpaar in een nestkast. Ze lijken de voorkeur te hebben voor natuurlijke holten, hoewel ze daar veel kwetsbaarder zijn voor predatoren. In hetzelfde hol in een ingerotte berk broedt vaak een paar, maar ik kan me niet herinneren dat de marter deze met rust liet.
Gisteren ving ik de roodstaartvrouw, die op kleine jongen zat. Een stuk forser dan een bonte vliegenvanger: 16 gram in plaats van 12. Lange poten ook, en opvallend korte vleugels relatief tot de grootte van de vogel. Dat voelt helemaal niet aan als een lange afstandstrekker. De ervaring is dat die juist lange vleugels hebben. De niet-trekkende vliegenvangersoorten die we afgelopen winter in Afrika vingen hadden ook van die korte vleugels. Bij onze bonte vliegenvangers en boerenzwaluwen is het zelfs zo dat individuen met langere vleugels het vroegst aankomen in het voorjaar. Vliegen ze sneller met langere vleugels? Dus waarom die roodstaarten ook zulke korte vleugels hebben is me een raadsel. Het heeft vast ergens een voordeel.
20–5–2019. Een gemiddeld voorjaar bestaat niet.
Je hebt voorjaren in vele soorten en maten. Soms is het koud, soms juist weer heel warm. Voor ons veldwerkers is dat een belangrijk gegeven, maar voor de vliegenvangers die we bestuderen is dat van veel groter belang. Maar wat voor voorjaar was dit nu? Als we naar de vliegenvangers kijken zou je zeggen dat het een bijzonder warm voorjaar moet zijn geweest, want nog nooit hadden we de afgelopen 60 jaar zo’n vroege gemiddelde eilegdatum. Vreemd, want dat voelt eigenlijk helemaal niet zo.
Gelukkig houdt het KNMI de weergegevens in detail bij, en met een paar muisklikken download je de daggegevens van tal van weerstations in het land. In het plaatje hieronder het temperatuurverloop van dit voorjaar, ten opzichte van het daggemiddelde van 1990–2018. Zoals je verwacht gaat normaal de temperatuur redelijk geleidelijk omhoog tijdens het voorjaar. Maar elk jaar heeft haar eigen specifieke verloop, en dit jaar werd gekenmerkt door een duidelijk warme periode tussen 15 en 25 april, met daarvoor en daarna een periode van relatieve kou. Veel vliegenvangers kwamen in die warme periode aan, en begonnen snel met nestbouw, en het merendeel starte de eileg voor het einde van april. Dat lijkt dus die hele vroege gemiddelde legdatum te verklaren.
Die koude periode daarna pakt waarschijnlijk wel goed uit voor de vliegenvangers. De rupsen groeiden immers langzaam, en bereiken nu pas ongeveer hun piek. Net nu de meeste eieren uitkomen. Al met al geen slechte timing voor de vliegenvangers.
18–5–2019. De killerspecht is er nog steeds.
Zoals eerder al eens beschreven is er een continue wapenwedloop tussen roofdieren en onderzoekers. Net als wij, zijn die roofdieren dol op jonge vogels, hoewel om een andere reden. De marters weten we met een korfje voor de opening aardig weg te houden bij de nesten, maar in één van de studieplots zit een grote bonte specht die het ook op eieren en jongen heeft voorzien. En daar is helaas niet zo erg veel aan te doen. Deze specht opereert nu al drie jaar precies in hetzelfde gebiedje, en maakt een gat onderin de kast, waardoor hij of zij de eieren en kleine jongen naar buitentrekt. We hadden deze gaten wat professorisch dichtgemaakt, maar dat was blijkbaar geen belemming om ze gewoon weer open te hakken (zie foto).
Wat opvallend is dat deze specht het tot nu toe alleen op mezennesten heeft gemunt. Afgelopen jaren liet hij of zij alle vliegenvangerbroedsels ongedeerd. Wel vreemd, en geen idee waarom dat zo is. Misschien zijn de vliegenvangers zo fel in de verdediging dat de specht geen mogelijkheid ziet om een gat in de kast te maken. En zo lang de vliegenvangers ongedeerd blijven vinden we het toch wat minder erg. Niet dat die mezenjongen geen recht van leven hebben, maar die spechten moeten toch ook eten.
Interessant is dat het door Europa enorm lijkt te verschillen hoe groot de predatie door spechten van nestkasten is. Ik was ooit in Spanje, en daar was men noodgedwongen overgegaan op houtbetonnen nestkasten die aan de draad aan een boom hingen om te voorkomen dat spechten ze onderhanden zouden nemen. Ook uit Oost-Europa ken ik een dergelijk verhaal. Gelukkig is het hier tot nu toe een enkeling. Maar het zou natuurlijk zo maar kunnen gebeuren dat andere individuen dit gedrag overnemen en het echt een probleem wordt. Of dat dit individu dood gaat en we komend jaar van het probleem verlost zijn.
15–5–2019. Broederliefde of puur toeval?
Er zijn nog steeds veel ongepaarde mannen die hele dagen zitten te zingen. In mijn oren klinkt het wat labbekakkerig nu, alsof ze er niet echt meer in geloven dat ze nog een vrouw krijgen. Dat is ook waarschijnlijk, want er komt bijna niets meer bij. Die mannen hebben dan 5000 km voor niets vanuit Afrika gevlogen, en moeten die afstand ook weer terug. Je kan voor minder een blauwtje lopen.
Omdat we willen weten wie die mannen zijn die geen vrouw hebben gekregen vangen we ze. Bij vliegenvangers is dat eenvoudig: die mannen gaan zeer regelmatig hun nestkast in, en met een valletje in een nestkast vang je een man vaak binnen het uur.
Vanmiddag wilde ik een man vangen waarvan de vrouw verdwenen was. Vijf eieren gelegd, maar de vrouw is weg. Opgegeten of toch een andere man gekozen? De man zingt bij twee nestkasten, en in beide zet ik maar een val. Snel heb ik de man te pakken, maar tot mijn verbazing is de val in de buurkast ook dicht. Blijkt daar een man in te zitten die ik nog niet eerder in deze buurt gezien heb. Het blijkt een jonge man. Vorig jaar als nestjong geringd in een nestkast zo’n 100 meter verderop. Mooi plaatstrouw, maar waarschijnlijk is hij voor niets hier naar toe gekomen.
Bij een nestkast 50 meter verderop zit nog een man te zingen. Die is nu een dag of 3 aanwezig, dus ook die probeer ik te vangen. Wanneer ik zijn ringnummer aflees komt me dat zeer bekend over. Blijkt het een volle broer te zijn van de man die ik net heb gevangen. Dat is wel bijzonder, want zo vaak gebeurt het niet dat we meerdere jongen uit een nest later als volwassen vogel terugvangen. En dan nog wel op dezelfde dag, en vlak bij elkaar. Ik acht het niet waarschijnlijk dat deze broers samen naar Afrika zijn getrokken en weer terug. Het is waarschijlijk puur toeval, en een grote mate van plaatstrouw. Maar zeker weten doen we het niet. Onderzoek aan vogeltrek gaat zeker nog wel voor verrassingen zorgen, en misschien zou samen trekken toch mogelijk zijn.
13–5–2019. Leve de kou!
We zijn de afgelopen weken niet echt verwend met hoge temperaturen. Vanochtend ook weer koud, maar gelukkig ook mooi zonnig in het bos. Het grote voordeel van die kou is dat de bomen nog mooi fris in blad staan. Schitterend dat lichte groen tegen de blauwe hemel.
Blijkbaar ontwikkelen de bomen zich ook minder snel met deze kou, en dat vertraagd dat de blaadjes dofgroen-glanzend worden. Dat soort blaadjes bevat veel tannines, en daar kunnen de meeste rupsen niet goed tegen. De vraag is nu of die kou dus gunstig uitpakt voor de rupsen? Want ook rupsen zijn koudbloedig, en groeien nu dus minder snel. Voor de vliegenvangers is het vast voordelig, want hierdoor zal de rupsenpiek later komen, en hebben ze meer rupsen voorhanden om hun jongen groot te brengen.
Vandaag overigens de eerste jonge vliegenvangers die uit het ei kropen. Die kunnen dus uitzien naar een lekker rupsendieet de komende twee weken. Niet te geloven dat deze kleine wormpjes over twee weken echt vogels zijn die dan al bijna uitvliegen.
10–5–2019. Nobelprijs voor Mortensen….
Als er een Nobelprijs zou zijn voor de biologie, en mocht die ook nog postuum kunnen worden uitgereikt, dan zou Hans Christian Cornelius Mortensen bij mij hoge ogen gooien. Bijna niemand kent deze Deense schoolmeester van ruim 100 jaar geleden, maar met zijn even eenvoudige als briljante idee om vogels een ring met uniek nummer te geven heeft hij de wetenschap een enorme dienst bewezen. Het opende de weg voor onderzoek aan vogeltrek, maar maakte het ook mogelijk om overleving van vogels te bepalen. En om evolutie te kunnen laten zien, is het ook belangrijk dat je dieren als individuen kunt volgen.
Vogels een ring geven heeft iets magisch, want vanaf dat moment is een dergelijke vogel een individu voor ons mensen. Vogels kunnen soortgenoten over het algemeen bijzonder goed als individu herkennen, maar wij hebben daar dus een ring voor nodig. Voor ons vliegenvangeronderzoek is het ook essentieel, want we willen weten hoe vliegenvangers zich aanpassen aan klimaatsverandering. Kunnen individuen daarop reageren? Is er sprake van genetische variatie in trekdatum? En produceren individuen die vroeg broeden ook meer jongen die overleven? Voor alles is het nodig om vogels als individuen te kunnen volgen tijdens hun leven.
Maar het levert ook mooie individuele verhalen op. Gisteren ving ik een mannetje dat nog steeds geen vrouw heeft gekregen. Hij was geringd, dus zocht ik zijn individuele geschiedenis op. In 2015 was hij geboren, op slechts 100 meter van de plek waar we hem als nestjong hadden geringd. En sindsdien hebben we hem niet gezien. Dus vier jaar blijft een dergelijke vogel onder de radar, terwijl wij toch alle broedende vliegenvangers in onze gebieden vangen. Heeft deze man vier jaar niet gebroed. Of toch wel, maar dan ergens buiten onze terreinen? En waarom duikt hij dan nu opeens op zijn geboorteplek op? Dit lijkt bijzonder, maar het komt opvallend vaak voor dat vliegenvangers een paar jaar over lijken te slaan voordat ze gaan broeden.
Een andere ongepaarde man die ik gisteren ving, bleek de afgelopen twee jaar wel gebroed te hebben. Vorig jaar zelfs zeer succesvol, met wel twee vrouwen. In twee jaar liet hij 21 jongen uitvliegen, en dit jaar was bij één van de vroegste mannen. Maar geen vrouw wil hem hebben. Hij heeft ook wel een wat vreemde strategie, want hij zingt bij twee nestkasten die wel 280 meter uit elkaar liggen. Bijna geen andere man die dit doet. Zo zijn er dus allemaal individuele verhalen te vertellen, alleen omdat die vogels ringen hebben. En dat dankzij Mortensen.
8–5–2019: Ongelooflijke prestatie
In ons onderzoek doen we soms vreemde experimenten. Eén daarvan is dat we proberen om Nederlandse bonte vliegenvangervrouwen in Zweden te laten broeden. We doen dit omdat we denken dat een mogelijke aanpassing aan klimaatsverandering kan zijn, dat vliegenvangers wat verder naar het noorden verhuizen. Dus als ze bij ons in Drenthe in hun oorspronkelijke broedgebied zijn aangekomen, en ze vinden uit dat ze te laat zijn om nog van de voedselpiek van het voorjaar te kunnen profiteren, dan kunnen ze nog een nachtje doorvliegen. In Zuid-Zweden begint het voorjaar immers twee weken later. Tel uit je winst.
Maar misschien zijn er ook wel nadelen aan verbonden, want de plek is vreemd, het voedsel misschien anders en de roofdieren verschillen mogelijk ook. Om te weten te komen of het echt uitkan voor de vogels moeten wij ze dwingen om daar te broeden en kijken hoe veel jongen ze weten groot te brengen. Maar daarover later eens meer.
Op 25 april ging de eerste lading die kant op. En gisteren was Koosje Lamers die dit experiment doet weer vogels aan het vangen voor een tweede vracht, en wie schetst haar verbazing: een vrouw die gewoon is teruggevlogen! Je brengt die vogels naar een plek waar ze onmogelijk eerder zijn geweest, die ruim 500 km verderop ligt, en een enkeling lukt het om binnen een week terug te zijn. Gelukkig blijft een deel van de vrouwen wel in Zweden broeden. Met Zweedse mannen, die er veel mooier uitzien dan de Nederlandse bonte vliegenvangers.
6–5–2019. Jasses, het spettert!
Tenminste zo lijkt het maar als je goed kijkt zie je dat het poep is! Rupsen, veel rupsen. Ze doen zich tegoed aan de verse pas uitgelopen blaadjes van vooral de eik maar eten vrijwel alles wat eetbaar is. Rupsen zijn talrijk als de blaadjes sappig en mals zijn, nu dus! Omdat het al vroeg warm was dit jaar, zijn er nu al veel rupsen. Op sommige plaatsen in ons terrein zijn de bomen al bijna kaal gevreten op andere plaatsen is niks aan de hand. We meten de hoeveelheid rupsen door hun poep op te vangen in keutelnetten. Door de netten regelmatig te legen en de poepjes te wegen, krijgen we een idee van de hoeveelheid rupsen en weten we ook wanneer de piek valt.
Die piek verschilt van jaar op jaar in hoogte maar ook de datum varieert (warme jaren vroeg en koude jaren laat). In ongeveer eens in de tien jaar worden de bomen vrijwel kaal gegeten, zoveel rupsen zijn er dan. Vorig jaar was dat al in delen van Drenthe het geval, dit jaar verwachten we nog meer rupsen. Veel vogels broeden juist nu zodat hun jongen uit het ei zijn als de rupsen het talrijkst zijn. De mezen in ons studiegebied hebben nu jongen, mooi getimed dus. Maar hoe doen de vliegenvangers het? De meeste vrouwen zijn nu aan de leg, met een gemiddelde legselgrootte van 6–7 eieren zijn ze ongeveer een week aan het leggen. Daarna moet er nog 12 dagen gebroed worden. De meeste vliegenvangers worden dus na 20 mei geboren. Of dat nog op tijd is om van de rupsen te profiteren moeten we zien, de kou remt remt de ontwikkeling van de rupsen wel wat nu. Een belangrijkere vraag is of de vliegenvangers zich kunnen aanpassen aan het steeds vroegere voorjaar hier (en dus ook vroegere rupsenpiek). Zijn ze in staat om eerder uit Afrika terug te komen? Zo ja, hoe gaat dat dan in z’n werk? Dat willen we heel graag weten.
2–5–2019. Allemaal individuen.
Eén van de leuke dingen wanneer je langere tijd goed naar dieren kijkt, is dat je ziet dat individuen sterk van elkaar verschillen. Ook onze vliegenvangers hebben duidelijk verschil in persoonlijkheid. Sommige individuen gaan er meteen vandoor wanneer je in de buurt van hun nestkast komt. Aan dit soort individuen krijg je als waarnemer een steeds grotere hekel. Je doet steeds weer je best om hun ringen te zien, zodat je zeker weet wie het is. Het kost allemaal tijd, en frustreert. Maar eigenlijk zie je aan het gedrag direct met wie je te maken hebt. Aan de andere kant van het spectrum heb je juist types die direct “scheldend” op je af komen. Dit gedrag is zó consistent, dat ik vorige week een individu herkende voordat ik zijn ringen gezien had. Hij zat op precies dezelfde plek als vorig jaar: een extreem fel beest dat direct op je afkomt, en op twee meter van je gaat zitten roepen.
Biologisch is het interessant dat je dit soort variatie hebt. Helemaal omdat je het bij bijna alle soorten tegenkomt. Vaak heeft het ook een genetische basis. Kinderen lijken in gedrag dus op hun ouders, en vaak niet door de opvoeding. De vraag is dan waarom al die variatie in de loop van de tijd behouden blijft? Waarom zou je niet alleen een meer agressief type persoonlijkheid hebben dat zich gemakkelijk aanpast aan nieuwe omstandigheden? Waarom blijven ook die voorzichtige types die je als waarnemer bijna nooit te zien krijgt bestaan?
Daar doen we ook onderzoek naar. Marion Nicolaus leidt dit onderzoek. Met studenten doen we een standaard gedragstestje, waarbij we meten hoe bonte vliegenvangers reageren op een opgezette koolmees op hun eigen nestkast. Sommige vallen direct aan. Anderen kijken meer de spreekwoordelijke kat uit de boom.
We zijn benieuwd hoeveel van de variatie die we zien door overerving wordt bepaald. En of individuen die tussen jaren zich van het ene naar het andere gebied verplaatsen zich anders gedragen dan plaatstrouwe individuen. Dit soort verplaatsingen kunnen belangrijk zijn wanneer een soort zich moet aanpassen als de omstandigheden veranderen. Dat willen we met ons onderzoek begrijpen: wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van aanpassing aan de wereld die snel verandert.
1–5–2019. Het is een gevaarlijke wereld
Uit een ooghoek zag ik vandaag een sperwer wegvliegen. Op die plek trof ik de verse resten aan van een gekraagde roodstaart, die hier al ruim een week zat te zingen. Helemaal voor niets uit Afrika teruggekomen.
Het kan dus zo maar afgelopen zijn voor een kleine zangvogel in het bos. Vorige week pakte waarschijnlijk dezelfde sperwer voor mijn ogen bijna een bonte vliegenvangerman die overhoop lag met een paar mezen. Net mis.
Niet ver van deze plek lijken ook twee vliegenvangervrouwen te zijn verdwenen. Begonnen aan een nest, maar niet afgemaakt. Mannen zitten weer te zingen, wat vaak een veeg teken is. Zouden die vrouwen ook in een sperwermaag verdwenen zijn? Die ei-leg is vast een gevaarlijk moment. Vrouwen worden dan in korte tijd veel zwaarder, en dat betekent dat ze veel minder wendbaar zijn tijdens het vliegen. Een gemakkelijke prooi voor een sperwer. Heb je een trektocht van 5000 km overleefd, waarvan een lange vlucht over de Sahara, en eindig je hier als roofvogelvoer. Maar ja, sperwers moeten ook leven.
30–4–2019. Wedloop
Waarom maken we het die vogels nou zo moeilijk met al die stukken gaas voor het vlieggat, ze moeten zich in allerlei rare bochten wringen om binnen te komen. Heel handig ziet het er allemaal niet uit.
Toch doen we het voor hun eigen bestwil, er zijn namelijk beesten in het bos die graag zo’n sappig vliegenvangertje verschalken (ook alle andere vogels die in onze nestkasten broeden trouwens). Ruig volk, die niets te gek is voor een maaltje. Ze kunnen dakjes openklappen, een spijkertje boven het haakje helpt daar tegen. Ze kunnen met hun lange poten heel diep in de nestkast komen en de daar aanwezige hapjes eruit trekken. Dat proberen we te voorkomen met het gaas voor de vliegopening, ze zouden dan toch minder diep moeten kunnen maar helaas…
En alsof dat nog niet genoeg is, knagen ze ook gewoon hele kasten kapot. Je snapt niet dat het uit kan, het moet toch wel wat energie kosten en dat moet wel in balans zijn met de opbrengst. Een vliegenvanger weegt toch meestal niet meer dan 13 of 14 gram en een koolmees zo’n 18 gram, kleine hapjes dus voor ogenschijnlijk een hoop moeite. En waarom wacht die vogel eigenlijk braaf op z’n noodlot? Die kan toch ook gewoon wegvliegen als er onderaan z’n kast geknaagd wordt? Waarschijnlijk durven ze dat niet in het donker, maar toch…
Natuurlijk kunnen we het ze niet kwalijk nemen, zij hebben ook een gezin te voeden en we maken het ze wel erg makkelijk met van die herkenbare snackgelegenheden op gezette afstanden. Niet bepaald natuurlijk. Dus proberen we ze keer op keer te slim af te zijn.
Ook nu zijn ze alweer actief. In sommige terreinen is het grootste deel van de broedende mezen alweer opgegeten, de vliegenvangers ontspringen de dans vooralsnog omdat ze nog niet broeden. Misschien hebben ze geluk en vinden hun belagers tegen die tijd prooien die makkelijker en talrijker zijn zoals bijvoorbeeld muizen, dan zijn de vliegenvangers ineens niet meer zo interessant. Of wij vinden een manier om ze toch weer buiten te houden, dat moet toch lukken als mens zou je denken. Jammer is wel dat we ons geld maar één keer uit kunnen geven…
27–4–2019 Oranje Boven!
Feest in het bos. Niet vanwege koningsdag, maar toch met een oranje-tintje. Vandaag vingen we de man met oranje kleurring, die vorig jaar een dataloggertje meekreeg. Hij heeft daarmee 5000 kilometer naar Afrika gevlogen. En ook weer 5000 km terug. Met de gegevens die hierop opgeslagen zijn, kunnen we er achterkomen waar hij overwinterde, en wanneer hij trok. Vorig jaar kwam hij aan op 20 april. Dit jaar vier dagen later. Misschien is hij door de koude periode ergens onderweg wat langer opgehouden. En met de gegevens op die datalogger komen we er achter waar dit ongeveer was.
26–4–2019. Nesten en eieren
Waarschijnlijk zijn nog niet alle vliegenvangers aangekomen maar heel veel mannen komen er niet meer bij op het moment. De mannen die soms al weken als een idioot aan het zingen zijn, raken zo langzamerhand allemaal gepaard. We zien wel verschillen tussen jaren en terreinen. In sommige jaren zijn bijna alle mannen gepaard maar er zijn ook jaren dat een derde van de mannen ongepaard blijft. Dergelijke verschillen zien we ook tussen terreinen. Vorig jaar wisten bijvoorbeeld 32 van de 35 mannen op het Aekingerzand een vrouw te schaken (91%) terwijl op het Dieverzand slechts 27 van de 44 (61%) mannen een vrouw kregen. Ook dit jaar gaat het weer die kant op, waarom zitten al die mannen in Godsnaam op het Dieverzand te zingen! We weten het eigenlijk nog niet zo goed.
Veel vrouwen zijn nu druk bezig met het bouwen van het nest, dat ziet er heel anders uit dan dat van koolmezen en pimpelmezen. Mezen beginnen met mos, vliegenvangers met blaadjes, dennennaalden of stukjes schors van berk en den. Mezen maken de nestkom van haren of wol, vliegenvangers doen dat van gras.
Terwijl nog niet eens alle vogels terug uit Afrika zijn, hebben we de afgelopen dagen ook de eerste eieren gezien. Het allereerste ei werd dit jaar op 23 april gelegd. Is dat nou vroeg? We kunnen dit jaar vergelijken met de allereerste eieren in andere jaren.
Laat zijn ze niet lijkt het maar eigenlijk kunnen we er nog niet zo veel over zeggen. In 2016 werd het eerste ei bijvoorbeeld gelegd op 25 april maar daar bleef het bij gedurende een week. Pas op 2 mei werd er weer een ei gelegd. De gemiddelde datum waarop begonnen werd met leggen zegt meer, maar dat kunnen we pas berekenen als alle vogels zijn begonnen met leggen.
24–4–2019. Evolutie in ons bos?
Elke ochtend staan we voor dag en dauw op om weer te bekijken welke vliegenvangers nu weer in ons onderzoeksgebied zijn aangekomen. Voor ons zijn dit niet zomaar vogels, het zijn individuen die we vaak al kennen vanaf dat we ze als kuiken in hun nest hebben geringd. Die aankomstdata van al die individuen moeten ons het verhaal vertellen over hoe vliegenvangers het voor elkaar krijgen zich aan te passen aan het steeds vroegere voorjaar.
Als in het voorjaar de bomen uitlopen zijn hun sappige blaadjes voor korte tijd bijzonder goed voedsel voor rupsen. Die rupsen zijn zo’n drie weken echt algemeen, want daarna zijn ze volgroeid en verpoppen ze zich. Veel bosvogels proberen hun jongen te laten uitkomen op het moment van die rupsenpiek. Dan kan je immers met redelijk beperkte inspanning een grote familie voeden. Wanneer die rupsen er precies zijn verschilt tussen jaren. Koude jaren hebben late rupsenpieken. Warme jaren vroege. En omdat het voorjaar steeds warmer is geworden zijn die rupsenpieken duidelijk vervroegd. In de jaren ’80 piekten de rupsen begin juni. Tegenwoordig is dat vaak rond half mei. En in een echt warm jaar zelfs begin mei. Dus moeten vogels eerder hun eieren gaan leggen, zodat ze nog steeds hun jongen kunnen voeden met rupsen.
Vliegenvangers zijn trekvogels, en die kunnen niet heel gemakkelijk wat eerder uit Afrika vertrekken wanneer het voorjaar in hun Europese broedgebied warm is dat jaar. Ze weten immers niet hoe die omstandigheden zijn, 5000 kilometer naar het noorden. Maar hoe lukt het ze dan toch om nu vroeger aan te komen? Misschien wel door evolutie. Als de trektijd in de genen zit, en tegenwoordig vroeg aankomende vogels meer jongen krijgen dan laat aankomende vogels, dan verwacht je volgend jaar meer broedvogels terug met die vroege genen. Nu weten we niet goed waar in het DNA het kenmerk zit voor trektijd. Maar gelukkig kunnen we in onze stamboom kijken of families qua aankomstdatum op elkaar lijken. Dat is namelijk een goede aanwijzing voor een genetisch effect.
23–4–2019. Te vroeg gepiekt?
Als topsporter moet je op het juiste moment van het jaar pieken, want alleen dan val je in de prijzen. Voor vliegenvangers is dat ook zo. Als vliegenvanger man moet je bijvoorbeeld niet pas in het broedgebied aankomen wanneer alle vrouwen daar al zijn. Want dan kan je het wel vergeten om een partner te krijgen. Heb je dat hele stuk voor niets gevlogen. Maar kan je ook te vroeg pieken? Op het moment heb ik twee vliegenvangermannen die bijna als eerste aankwamen. Ik zag ze al op 7 april, ruim twee weken geleden. Maar beide mannen hebben nog geen vrouw, terwijl later aankomende mannen vaak al wel gepaard zijn. Zou het kunnen zijn dat wanneer je te vroeg aankomt, je zoveel energie verbruikt dat je in conditie achteruitgaat en daarmee minder aantrekkelijk wordt voor vrouwen? Dat weten we eigenlijk niet. Maar ik heb medelijden met deze kerels. Elke dag maar weer zingen. Vast niet goed voor hun zelfvertrouwen wanneer ze zien dat hun later aankomende buurmannen beter in de smaak van de vrouwen vallen. Of hebben vliegenvangers geen last van verminderd zelfvertrouwen?
20–4–2019. Zijn dat nou allemaal Bonte Vliegenvangers?
Het begint nu snel vol te lopen in het bos, het aantal vrouwtjes blijft nog wel wat achter. In sommige terreinen zitten we nu op ongeveer twee derde van het te verwachten aantal mannen. De afgelopen dagen was er veel aankomst, je komt dan overal mannen tegen die hun plekje nog niet bevochten hebben. Voor ons als onderzoekers kan dat tot chaotische taferelen leiden. Overal losse onbekende mannen die soms in groepjes aan het knokken zijn. We willen van ieder individu weten wanneer hij uit Afrika aan kwam, waarom we dit willen weten daar komen we later op terug. Maar hoe doen we dat eigenlijk?
Bonte Vliegenvangers hebben een heel variabel verenkleed, dat stelt ons in staat ze individueel te herkennen. Je hebt bijna zwart-witte vliegenvangers en zo goed als bruine, vliegenvangers met één of twee grote of kleine vlekken op het voorhoofd, vliegenvangers met veel of weinig wit op de vleugel, vliegenvangers met een witte borst tot vliegenvangers met een hele smoezelige borst. Dit zijn dus allemaal Bonte Vliegenvangers ook al zien ze er heel verschillend uit. Daarnaast kregen alle vliegenvangers die we in handen hebben gehad een aluminium ring. Je hebt dus ook vliegenvangers met of zonder ring en vliegenvangers met de ring om de rechter of de linker poot. Ten slotte zijn er ook nog vliegenvangers met een kleurring boven de aluminium ring.
Iedere morgen gaan we iets na zonsopkomst het veld in om te kijken of de bekende vogels nog op hun stekje zitten en wie er nieuw bij is gekomen. De kenmerken van ieder individu schrijven we op, zodat we kunnen zien of hij nieuw is.
Als een bekende niet zit te zingen betekent dat meestal niet dat hij weg is, vaak heeft hij dan namelijk een vrouw. Onmiddellijk houdt hij z’n mond. Wij weten dan dat we goed moeten kijken, meestal vind je het stel dan wel. Ze zijn stilletjes in de buurt voedsel aan het zoeken of het vrouwtje is al direct begonnen met het bouwen van het nest. Zo nu weten we wanneer de man en de vrouw zijn aangekomen.
17–4–2019. Vrouwen!
Vrouwen!
Met het mooie weer zijn ook de mannen gekomen, in sommige terreinen is nu ongeveer een derde van het aantal verwachte aantal aangekomen in andere terreinen is dat minder. Met het koude weer waren ze stilletjes, waarom zouden ze zich ook uitsloven er waren toch nauwelijks vrouwen. Bovendien is het beter je energie te sparen met die kou, het eten ligt ook niet voor het oprapen. Vandaag aan uitslovers geen gebrek, vrouwen in de lucht! Zo gauw een ongepaarde vrouw in het bos verschijnt gaan de mannen die nog niet voorzien zijn uit hun dak, ze zingen uit volle borst (nog luider dan normaal). De keus is aan de vrouwen, je ziet ze nu verschillende kandidaten bezoeken. Alle mannen die de reis op en neer naar Afrika weten te maken zijn natuurlijk helden maar vrouwen zijn kieskeurig, ze willen alleen de beste genen voor hun nageslacht. De mannen moeten werken voor een vrouw. De heren blijken over nog een veel uitgebreider repertoire te beschikken, luid zingend, piepend en fluitend wordt de weg naar de nestkast gewezen, eenmaal binnen zingt hij gewoon door net zo lang tot ze binnen komt.
Terwijl zij het huis inspecteert, zit hij buiten gespannen te wachten. Is het huis goed bevonden dan ondergaat hij nog een laatste test, ze gaat ervandoor! Hij er als een speer achteraan, met een noodgang vliegen ze door de toppen van de bomen daarbij maakt ze af en toe scherpe bochten, degene die dit kan bijbenen moet wel de beste vader zijn voor haar kinderen en wie weet, test hij haar ook wel.
16–4–2019. Het is een harde wereld daar buiten
Bij het voorjaar hoort nieuw leven. Nesten bouwen, eieren leggen, nieuwe jongen voor een volgende generatie. Dat lijkt eenvoudiger dan het vaak is. Bonte vliegenvangers die uit Afrika terugkeren moeten op zoek naar een plek om te nestelen. Dat doen ze in boomholten, en nog liever in nestkasten. Maar daar hebben ook mezen en boomklevers interesse in. Helaas mondt die competitie regelmatig uit in de dood van vooral vliegenvangermannen. Buiten de nestkasten zijn dat de betere vliegers, en kunnen ze het de mezen moeilijk maken. Jagen ze er net zo lang achteraan, totdat die mezen het opgeven. Maar als het op een gevecht in een nestkast aankomt, dan delven de vliegenvangers het onderspit. Elke jaar vinden we zo wel enkele dood met een ingehakte schedel. Gisteren de eerste, in een nest van een boomklever. Een geringde man, die vorig jaar op 175 meter van de plek waar die gestorven is werd geboren. Geboren: 15 mei 2018; Overleden 15 april 2019. Hij was één van de vroegst geborenen dat jaar. In veel opzichten was hij succesvol: overleefde het eerste jaar, kreeg het voor elkaar om vroeg in het broedgebied terug te keren. Maar hij had de pech dat de boomklever net thuis kwam toen hij in de kast zat.
Misschien worden het er wel veel meer dit jaar. In het ergste jaar werden zo bijna 30 vliegenvangers door andere soorten in de nestkasten gedood. Dat gebeurt vooral in jaren wanneer de vliegenvangers nesten willen claimen op het moment dat de mezen nog eieren leggen. Ze zijn dan niet zo vaak thuis, waardoor vliegenvangers de kasten gemakkelijk in kunnen. Wanneer de komende dagen echt heel veel vliegenvangers gaan arriveren dan kan dat nog tot veel doden leiden. De meeste mezen zijn immers nog niet aan het broeden.
Vanochtend voor het eerst na een week weer nieuwe aanvoer van bonte vliegenvangers. Nog niet heel erg veel. De hoofdmoot verwachten we de komende dagen.
14–4–2019. Nieuwe aanvoer laat op zich wachten
Al bijna een week verschijnen er geen nieuwe vliegenvangers. De wind heeft voor een groot deel over Europa uit noordelijke richtingen geblazen. Koud, maar ook tegenwind voor de vliegenvangers. Maar de komende dagen belooft het beter te worden. Gaan we dan massale aankomst van mannen zien? In 2013 hadden we ook een koud voorjaar, met tot 13 april geen enkele vliegenvanger die aankwam. Toen de wind dat jaar naar het zuiden draaide, arriveerden bijna alle mannen in een week tijd.
De vraag is dan waar die vogels zijn opgehouden? Gelukkig hebben we in het broedseizoen van 2018 weer 40 vliegenvangers met kleine dataloggers uitgerust. De gegevens daarop maken het mogelijk om na te gaan hoe die vogels hebben getrokken, en of ze ook ergens langere periodes zijn opgehouden. We onderzoeken dit nu al een vijftal jaren, en over het algemeen trekken vliegenvanger s in het voorjaar snel: in twee weken van West-Afrika naar Nederland. Dit jaar verwachten we dus dat zeker de vliegenvangers die vroeg uit de overwinteringsgebieden vertrokken er langer over hebben gedaan. Nu maar afwachten wanneer we de eerste vogels met dataloggers gaan terugzien, en hoeveel dat er dit jaar gaan zijn. Door zo over meerdere jaren dit soort gegevens te verzamelen, leren we beter te begrijpen hoe vogels over lange afstanden trekken.
13–4–2019. Poep
En het wordt alleen maar kouder in het bos, vandaag viel er zelfs hagel en sneeuw. De laatste dagen kwamen er nauwelijks nieuwe vliegenvangers bij en degene die er zijn zingen slechts sporadisch. Toch kunnen we de aanwezige vliegenvangers meestal wel vinden, als je ze een tijdje observeert kan je ze zelfs af en toe zien poepen, meestal duurt dat niet langer dan een paar minuten. Heeft de vliegenvanger gepoept dan is het een kwestie van onthouden welk takje hij zat en er recht op af lopen, met wat gezoek vind je dan meestal wel het pas geproduceerde poepje onder de boom.
Het poepje gaat in een buisje met alcohol mee naar het laboratorium, er zit namelijk DNA in van de gegeten prooien. De poep vertelt ons dus iets over het dieet van de vliegenvangers. We verzamelen poepjes gedurende het hele broedseizoen en krijgen zo een mooi beeld van welke prooien wanneer belangrijk zijn voor onze vliegenvangers.
11–4–2019. Vliegenvangers houden niet van koud
Zoals veel trekvogels zijn vliegenvangers insekteneters, en die hebben hier in de winter weinig te zoeken. Weinig insekten, dus niets te vreten. Dan kan je beter naar Afrika vliegen. Dit betekent dat vroeg aankomen in het voorjaar ook een risico met zich meebrengt. Het kan immers koud zijn, waardoor je gerede kans hebt van de honger om te komen. En vanochtend was het echt koud. IJs op het raam.
In het bos zijn de vliegenvangers ook moeilijk te vinden. Er zijn er ook nog niet veel, en de mannen die er zijn, zoeken vooral voedsel. Zittend op een tak naar de grond loerend. Even een korte vlucht naar beneden, waar ze wat oppikken, en weer terug naar een takje. Gelukkig schijnt de zon, en warmt de bosbodem gemakkelijk op. Als je daar goed kijkt, dan lopen daar al veel spinnetjes en mieren. Goed voer voor de vliegenvangers. Zolang we geen dagen met regen krijgen houden die vliegenvanger het misschien wel uit.
Dit soort koude periodes zijn voor vliegenvangers misschien niet leuk, voor ons onderzoekers zijn ze razend interessant. Je verwacht immers dat dit de jaren zijn dat de vliegenvangers die te vroeg zijn aangekomen in de problemen raken en misschien zelfs dood gaan van de honger. Je hebt dus selectie tegen vroege aankomst. Maar door klimaatsverandering is het tegenwoordig misschien juist geen probleem meer om begin april aan te komen, terwijl dat in het verleden wel zo was. Dat willen we graag begrijpen. Dus morgen weer vroeg in het bos in. In de kou om te kijken wie er zijn, en of een deel van de vroeg aangekomen en individueel herkenbare vliegenvangers nu toch verdwijnt.
10–4–2019. De staat van het bos
Ieder jaar meten we de fenologie van de bomen, dit doen we door naar de knoppen bovenin de boom te kijken. Wanneer er alleen knoppen te zien zijn, krijgt de boom een score 1 maar zodra er groen te zien is gaat de score omhoog. Bomen waarvan de blaadjes helemaal ontloken zijn krijgen een score 5. Door dit jaarlijks te doen krijgen we een idee van de verschillen tussen jaren. Omdat de voedselpiek afhangt van het uitlopen van de bomen zijn dit belangrijke gegevens om het gedrag van onze Bonte Vliegenvangers te interpreteren. De bomen zijn vroeg dit jaar, zelfs de eiken beginnen nu al flink uit te lopen.
Ondertussen druppelen de vliegenvangers binnen, vooral mannen maar we zagen ook al enkele vrouwen. In de regel arriveren de mannetjes een paar dagen eerder dan de vrouwtjes. Na aankomst zoeken de mannetjes direct een nestkast en beginnen daar onmiddellijk te zingen om de nestkast te verdedigen en een vrouwtje te lokken.
04–04–2019. De eerste vliegenvangers zijn terug
Ieder voorjaar is het weer spannend wanneer we de eerste bonte vliegenvangers weer in ons studiegebied zien. De mooie lentedagen van afgelopen week lokten ons al het bos in. Vorige week vrijdag was zonovergoten, met overal citroenvlinders die door het bos dwarrelden. De eerste fitissen zongen voorzichtig. Net terug uit Afrika. Maar nog geen bonte vliegenvanger. Ook afgelopen maandag niets. Vanaf dinsdag worden er enkele gemeld op het waarnemingsplatform waarneming.nl.
Vanochtend hangt er een lichte nevel over de vennen. Opeens veel meer fitissen die nu voluit zingen. Verderop een zwartkop. En dan hoor ik “Bit-bit-bit”: de eerste bonte vliegenvanger die terug is in dit nestkastterrein. Is misschien vannacht wel aan komen vliegen. 5000 km vanaf de overwinteringsgebieden in West-Afrika. We weten door ons onderzoek met dataloggertjes dat hij daar ongeveer twee weken over gedaan heeft. Hij gedraagt zich nog wat onwennig. Vliegt onrustig heen en weer, tussen een paar nestkasten. Zoekt vooral voedsel hoog in de berken die net beginnen uit te lopen. Z’n zang is nog voorzichtig. Een geringde man, dus hij heeft voor ons een geschiedenis. Wanneer we die ring aflezen weten we waar en wanneer hij geboren is, of hij al eerder heeft gebroed en ook welke dag hij de voorgaande jaren is gearriveerd.
Is dit nu een extreem vroeg voorjaar? Lokaal werken we nu voor het 13e jaar in ZW-Drenthe. We hebben jaren gehad dat de eerste bonte vliegenvanger al op 26 maart verscheen, maar ook jaren dat dit pas op 13 april gebeurde. Een eerste aankomst op 4 april lijkt redelijk gemiddeld. Een beetje aan de vroege kant misschien. Maar bedenk dat dit 30 jaar geleden voor onmogelijk werd gehouden. Toen verschenen de eerste bonte vliegen vaak pas vanaf 20 april!
De oogst van vandaag is uiteindelijk drie mannen, op drie verschillende plekken. Benieuwd of we de komende dagen massale aankomst gaan zien, of dat er elke dag een paar binnendruppelen.