Zo in de loop van het seizoen veranderen wij steeds meer in wilde bosmensen. Lang haar, stinkende broek vol vogelpoep, niet in staat tot andere conversatie dan over vliegenvangers en rupsen(poep). Nog even en we moeten weer gaan resocialiseren. Als er geen vreemde dingen gebeuren zit het seizoen er bijna op. Zo’n vreemd ding zou een eventueel tweede broedsel zijn. En ach, zo vreemd is dat tegenwoordig ook niet meer. De afgelopen 10 jaar is het regelmatig gebeurd dat een vliegenvanger na een succesvol nest er nog een tweede broedcyclus aan vast knoopte. Ooit kon ik me dat niet voorstellen, nu zou ik teleurgesteld zijn wanneer niet een paar het gingen proberen.
Een groot deel van het werk bestaat nu uit het ringen, meten en wegen van nestjongen. Met zeven dagen krijgen ze een ring en wegen we ze. Vijf dagen later komen we nog eens terug en maken we de eindafrekening op: hoe zwaar zijn ze, hoe groot en hoe ver is hun vleugel ontwikkeld? Na honderden metingen vraag je je altijd weer af waar het allemaal goed voor is. Hebben we dit echt tot in dergelijk detail nodig? Kan het niet met wat minder? Maar nu al die jongen door mijn handen gaan, zie ik weer dat op dag 7 één van de jongen vaak duidelijk kleiner en vooral lichter is. En wanneer ik vijf dagen later nogmaals kom, dan is dit jong qua gewicht helemaal bijgetrokken, maar heeft het nog duidelijk een kortere vleugel. Vaak is het maar een enkel jong, en de reden is dat die een dag later geboren is dan zijn of haar broers en zussen. In jargon heet zoiets “hatching asynchrony”. Het komt doordat een vrouw niet wacht met bebroeden voordat alle eitjes zijn gelegd, maar iets eerder al is gestart waardoor het laatst gelegde ei later uitkomt. Die start van broeden meten niet direct, maar die kan je dus wel achterhalen wanneer je jongen op dag 7 weegt, en ook wanneer je hun vleugel op dag 12 meet. Die vleugel groeit over het algemeen heel constant, en is daarmee een goede schatter voor de leeftijd.
Er is een hele boekenkast vol geschreven over de voor- en nadelen van hatching asynchrony. Het is een manier om de uitkomst van de meeste van je jongen wat te versnellen wanneer je eigenlijk te laat startte. En het is ook een soort risicospreiding: wanneer de omstandigheden goed zijn dan heb je een bonusjong, wanneer het toch slechter blijkt te zijn kom je zonder al te veel investering van dat jongste jong af. Het gaat dan dood, zonder dat er heel veel energie gaat zitten in de competitie met broers en zussen. Als mens vinden we zoiets al snel zielig, maar voor die vogels is dit vast een goede strategie. Wat niet automatisch wil zeggen dat die ouders er geen moeite mee hebben. Maar dat is pure speculatie.
In mijn beleving zie ik dit jaar relatief veel hatching asynchrony. Meer dan ik had verwacht, want het is immers een laat jaar, en de vliegenvangers leken goed op tijd voor de rupsenpiek. Ik moet nog maar eens in de data kijken of dit echt verschilt tussen jaren, en of in warme voorjaren dit vaker voorkomt dan in koude.
Het meest spectaculair van vandaag ontdekte ik pas achteraf bij het invoeren. Ik had beide ouders gevangen bij nestkast 591, en ik was blij dat ik ze beide ving want er waren maar twee jongen. Vier eieren waren niet uitgekomen, maar bevatten relatief goede embryos (in zoverre ik dat kan beoordelen). Weinig jongen betekent vaak dat de man er snel de brui aan geeft, maar ik ving dus beide ouders. Bij het invoeren bleek de man vorig jaar gebroed te hebben in nestkast 584, 150 meter verderop. En de vrouw was vorig jaar geboren in nestkast 584…. Het betreft dus een vader-dochterpaar. Ik kan me niet herinneren dat we dat ooit eerder mee hebben gemaakt. Voor vliegenvangers dus geen goed idee, want deze mate van inteelt levert dus weinig op. Benieuwd of die andere twee jongen het wel halen.