Voor het eerst in lange tijd kan ik weer eens een zomertortel echt goed bekijken. Wat een schoonheid. Het delicate blauwgrijze kopje, het subtiele bundeltje zwarte strepen in de nek, afgebiesd met witte veertjes. De mooie roestbruin-geschubde rug. Ze zijn er gelukkig nog. Ik hoor ze hier ieder jaar wel even koeren, maar nu zit deze zomertortel daar op een tak, rustig haar veren te poetsen. Iets verderop haar partner. Dat ze hier ieder jaar weer terugkeren suggereert dat het ze nog wel lukt om hier in de bos aan de rand van de heide nog te kunnen broeden. Maar wat een drama die afname van dit allermooiste duifje dat we hebben. Sinds de monitoring begon in 1985 hebben we 97% van de broedpopulatie in Nederland verloren, en wanneer je verder terug in de tijd gaat dan waren ze vast nog algemener. Ze gaan de Amerikaanse trekduif achterna, die ruim honderd jaar geleden uitstierf. Wie zal ze missen? Nou, ik mis die zomertortels nu al, en het plezier van het weerzien vandaag stemt ook wat weemoedig.
Wanneer ik die verhalen lees over het fenomeen Amerikaanse trekduif dan stemt mij dat somber. Deels hoe we als mens met de natuur omgaan, hoe we de eens meest algemene vogelsoort op aarde binnen een eeuw naar de verdoemenis hielpen. Maar ook het idee dat ik, maar ook niemand anders meer op aarde kan aanschouwen hoe één groep vogels de zon voor een halve dag kan verduisteren. Hoe die voortrazende vleugels klonken. Hoe het bos rook wanneer daar miljoenen trekduiven bij elkaar hadden gebroed. Nou ja, dat laatste kan me gestolen worden, maar dat we zo’n fenomenaal natuurverschijnsel niet meer hebben, en ook niet meer terugkrijgen, stemt mij treurig. Maar die zomertortels kunnen daar niets aan doen, dus ik geniet maar gewoon van ze, zo lang als dat kan.
Gisteren heb ik dan eindelijk de netten voor de rupsenkeutels neergezet. Elk jaar is het weer een gok wanneer je dat het beste kan doen. Door die rupsenpoep te verzamelen kunnen we goed bepalen wanneer de rupsenpiek valt, en ook hoe hoog die is. Onder zo’n 20 bomen heb ik nu zo’n netje staan. Ik wil liever niet te vroeg beginnen, en het liefst ook niet wanneer het regent want dan verspoelen die keutels. Heb je weinig aan. Ik kijk naar de eiken, zoek naar de rupsen op de bladeren en op basis daarvan heb ik dus bedacht dat ik ze gisteren neerzette. Liefst had ik het afgelopen vrijdag al gedaan, maar toen regende het, en zondag weer. Nu voorspellen ze gelukkig een tijdje droog weer. Vandaag al even in de netten gekeken, en die liggen al vol met zwarte spikkels rupsenpoep. Morgen verzamel ik mijn eerste monster, en dan over twee dagen weer. Omdat sommige eiken al behoorlijk aangevreten er bij staan, en ik al veel poepjes vind, verhoog ik mijn verzamelfrequentie maar even. Bang om te laat te zijn, en de piek al gemist te hebben.
De afgelopen dagen druppelen er toch nog vrouwen binnen. Gelukkig maar. Soms is het niet helemaal duidelijk of het nieuwe aanwas is, of dat een enkele vrouw een stukje verhuist. Zo lag er in nestkast 650 eergisteren opeens een dode man op een nest met vier eieren. Geen idee waar hij aan is overleden, maar 200 verderop is vandaag opeens een vrouw aan het bouwen gegaan. Die vrouw van 650 had een zwarte ring, en deze vrouw heb ik nog niet goed bekeken. Verder is er een duidelijke eilegpiek van de vliegenvangers op 4-6 mei. Dat is vooral de groep vrouwen die op 29 en 30 april aankwamen met die zuidelijke stroming. Deze vrouwen krijgen het vaak voor elkaar om in vijf dagen een nest te bouwen en een eerste ei te leggen. En dan hebben ze er dus net 5000 km vliegen opzitten. Het blijven stoere beesten. Maar zo mooi als die zomertortels zijn ze niet. Of zou ik dat wel vinden wanneer de vliegenvangers even zeldzaam zijn?