Ik heb zeker een zwak voor bonte vliegenvangers, die momenteel zo doortastend bij hun nestkast zitten te zingen, die op een koddige manier met elkaar kunnen “vechten”, en die zo hun best doen om een geinteresseerde vrouw naar hun nestkast te lokken. Ik vind het een waar wonder dat die vliegenvangers van slechts 12 gram het weer voor elkaar hebben gekregen om 5000 km vanaf Afrika hier naar toe te vliegen. En als dat niet genoeg is, lukt het sommige vrouwen nu al weer om in een dag of vijf een volledig nest te bouwen. Hoe vaak ze daarvoor stukjes nestmateriaal moeten halen heb ik nooit gemeten, maar het overstijgt vast de duizend.
Toch zijn er ook vliegenvangers waar ik een hardgrondige hekel aan heb. Zo is er de man van nestkast 859: hij krijgt het voor elkaar om bij nadering van mij hoog de bomen in te vliegen, waar hij slecht zichtbaar is. Hij doet dat niet één keer, maar hij is er nu al vijf dagen, en nog geen enkele keer heb ik gezien of hij geringd is, laat staan of die ring ook nog gekleurd is. Het is een hopeloos beest. Ik vermoed dat het geen toeval is dat vorig jaar (en zelfs het jaar daarvoor?) op bijna dezelfde plek een soortgelijke man zat. Ik heb hem eindeloos beslopen, maar zonder succes. Het was een bijzonder schuwe vogel, en het zou me niets verbazen wanneer dit gewoon weer hetzelfde individu is. We weten al een tijdje dat je ook binnen vogelsoorten variatie in persoonlijkheden hebt, en dit is dus een schuw en introvert beest. Maar hopen dat vrouwen wel voor een dergelijke man vallen, want ik vrees dat als hij ongepaard gaat blijven, het ook niet gemakkelijk is om hem te vangen. Dat willen we wel altijd graag, want dan kunnen we de ring aflezen, en hebben we echt individuele gegevens.
Nog steeds weinig nieuwe vliegenvangers erbij, terwijl ik zou denken dat het geen slecht trekweer is. Het is niet dat we slecht in de mannen zitten, maar vrouwen zijn nog relatief schaars, hoewel dat ook wel tussen onze studiegebieden lijkt te verschillen. Sommige plekken lijken bijna ieder jaar aantrekkelijker voor vliegenvangervrouwen dan andere, en ik begrijp niet waarom er vaak nog zoveel mannen zich vestigen op die plekken waar jaar na jaar een aanzienlijk deel van de mannen ongepaard blijft.
Ik schreef gisteren al even over een mooi koerende zomertortel. Dat is bijzonder vroeg, want volgens Waarneming.nl is er in Nederland dit jaar nog maar een handvol individuen gezien, en die waarnemingen kwamen allemaal uit Zuid-West Nederland. Als ik dat zie ga ik bijna twijfelen aan mijn eigen waarnemingsvermogen. Maar vandaag liet zich een zomertortel heel goed bekijken zo’n drie kilometer van de plek van gisteren. Wat een subtiele schoonheid is dit kleine trekduifje. De dunne snavel, het vreemd hoogopgaande voorhoofd, het mooie bruinige en roodomrande oog, de subtiele krijtstreep in de nek, en de warm-bruine vleugels met donkere vlekken. Ai, het doet bijna pijn om te bedenken dat een dergelijke schoonheid op het punt van uitsterven staat in het drukke Nederland. En dat de Spanjaarden er jaarlijks weer op mogen gaan schieten. Nu al twee waarnemingen in twee dagen: dat is mijn gemiddelde dosis voor een heel jaar. Je zou bijna hopen dat dit komt omdat ze weer wat algemener aan het worden zijn. Ik vrees dat het een wonderbaarlijk toeval is. Misschien is dit wel mijn hele dosis voor dit jaar, dus ik geniet er nog even van in mijn herinnering. Tot mijn grote blijdschap werd er ook nog even gekoerd door deze eenzame duif. Niet te zien of het een man of vrouw is, en ik hoop van harte dat het gekoer binnenkort één van de weinige zomertortels aan kan trekken. Want hoe zeldzamer een vogel, hoe moeilijker het wordt om elkaar te vinden en voor het broodnodige nageslacht te zorgen.